In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, samen met haar minderjarige dochter, een asielaanvraag had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Slovenië als verantwoordelijk land werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoert dat de overdracht naar Slovenië onevenredige hardheid met zich meebrengt, vooral vanwege de psychische toestand van haar dochter, die autistisch is.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres zorgvuldig overwogen, inclusief de medische stukken die haar claims ondersteunen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onterecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank verwijst naar relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is vastgesteld dat de overdracht van asielzoekers naar een andere lidstaat alleen kan plaatsvinden als er geen reëel risico is op onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de overdracht naar Slovenië in strijd zou zijn met deze bepalingen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt dat Slovenië de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank wijst erop dat eiseres zich in geval van problemen kan wenden tot de Sloveense autoriteiten, en dat er geen aanleiding is om te vrezen voor schending van haar rechten in Slovenië. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.