ECLI:NL:RBDHA:2018:2947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
NL18.3042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was de verweerder in deze zaak. Eiser had op 13 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 6 maart 2018, waar de zaak tezamen met een andere zaak werd behandeld. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van het feit dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact heeft opgenomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt gesteld dat een vreemdeling die met onbekende bestemming vertrekt, geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

De rechtbank concludeert dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland en dat er geen belang is bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.3043, plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer de uitspraak van 22 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:183), geeft een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde daarmee te kennen dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep.
2. Bij bericht van 23 februari 2018 heeft de gemachtigde van eiser aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat hem is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft voorts aangegeven dat eiser geen contact met hem heeft opgenomen.
3. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Niet is gebleken dat eiser desondanks nog belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel