ECLI:NL:RBDHA:2018:2955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen de intrekking van verblijfsvergunning en ongewenstverklaring

Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetszaak van een opposant tegen een eerder genomen besluit. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van 12 september 2017, waarbij zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 23 januari 2018 het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 8 maart 2018, waar de opposant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep zonder zitting was behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De opposant voerde aan dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek had gedaan naar de reden van retourzending van het besluit en dat het besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, omdat hij het aangetekende stuk niet had ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat het aangetekende stuk naar het laatst bekende adres van de opposant in Finland was verzonden en dat het retour was gekomen als 'unclaimed'. De rechtbank stelde vast dat de opposant niet had aangetoond dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/14439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2018 op het verzet van

[naam] , opposant,

gemachtigde mr. Z.M. Alaca,

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 september 2017 (het bestreden besluit), waarbij zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en tegen de ongewenstverklaring kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
Bij uitspraak van 23 januari 2018 heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak AWB 17/14440, plaatsgevonden op 8 maart 2018. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. In deze verzetszaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of er terecht is geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de reden van retourzending. Eiser is verder van mening dat, nu de aangetekende verzending van het besluit niet bij hem is aangekomen, het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 5 maart 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3984).
4. Ter zitting heeft opposant verder aangevoerd dat hij het besluit niet in ontvangst heeft kunnen nemen omdat hij op 6 juni 2017 uit detentie uit de Käyra gevangenis in Finland ontslagen is. Vervolgens is hij overgebracht naar de Vantaa gevangenis in Helsinki, waar hij tot 14 juni 2017 verbleven heeft. Op diezelfde dag is hij naar Nederland vertrokken. Daarna heeft hij geprobeerd zich bij de gemeente Breda in te schrijven, wat geweigerd werd omdat zijn verblijfsvergunning was ingetrokken. Toen hij met de advocaat contact opnam die hem bij eerdere procedures heeft bijgestaan, bleek dat deze overleden was. Eiser heeft op 8 augustus 2017 het eerste gesprek gevoerd met zijn huidige gemachtigde.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat het aangetekende stuk naar het laatst bekend adres van opposant in Finland is verzonden, waar het op 28 juni 2017 als ‘unclaimed’ retour naar verweerder is gestuurd. Bovendien heeft publicatie van het besluit in de Staatscourant nr. 33095 van 12 juni 2017 plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ligt het, gelet op de aangetekende verzending naar het juiste adres, op de weg van opposant om feiten te stellen die aannemelijk maken dat het besluit niet op de juiste wijze bekend gemaakt zou zijn. De door opposant aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 5 maart 2013 is in deze zaak niet van toepassing omdat in die zaak het adres onvolledig was, wat in deze zaak niet het geval is.
6. De rechtbank overweegt verder dat opposant eerst ter zitting heeft aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid was het aangetekende stuk af te halen omdat hij op 6 juni 2017 uit de Käyra gevangenis uit detentie ontslagen is. Nog daargelaten dat opposant dit op geen enkele wijze heeft onderbouwd, heeft opposant nagelaten dit in de eerdere beroepsgronden naar voren te brengen. De rechtbank heeft terecht de door opposant ten tijde van zijn beroepszaak ingebrachte gronden bij zijn beoordeling betrokken. Daarin stond niet vermeld dat opposant op een ander adres verbleef. Opposant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is.
7.
Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank bij de uitspraak van 23 januari 2018 op goede gronden geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.
8. Het verzet moet derhalve ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de buiten-zittingsuitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op: