Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetszaak van een opposant tegen een eerder genomen besluit. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit van 12 september 2017, waarbij zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de ongewenstverklaring kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 23 januari 2018 het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de opposant verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 8 maart 2018, waar de opposant werd bijgestaan door zijn gemachtigde, is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep zonder zitting was behandeld, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk had verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De opposant voerde aan dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek had gedaan naar de reden van retourzending van het besluit en dat het besluit niet op de juiste wijze bekend was gemaakt, omdat hij het aangetekende stuk niet had ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat het aangetekende stuk naar het laatst bekende adres van de opposant in Finland was verzonden en dat het retour was gekomen als 'unclaimed'. De rechtbank stelde vast dat de opposant niet had aangetoond dat het te laat indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.