ECLI:NL:RBDHA:2018:3164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiseres, een vreemdeling met V-nummer [V-nummer], had op 1 mei 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 29 maart 2017 was genomen. Dit besluit hield een terugkeerbesluit in, inclusief een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiseres was niet verschenen op de zitting van 11 januari 2018, maar haar gemachtigde heeft later betoogd dat de termijn voor het instellen van beroep verschoonbaar was, omdat eiseres pas op 26 april 2017 op de hoogte was gesteld van het terugkeerbesluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet tijdig was ingediend, maar heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Dit was gebaseerd op het feit dat eiseres niet tijdig op de hoogte was gesteld van het besluit. De rechtbank heeft vervolgens de gronden van het terugkeerbesluit beoordeeld. Eiseres voerde aan dat zij recht had op een vertrektermijn van één tot zeven dagen, omdat zij zich vrijwillig had gemeld bij de autoriteiten en contact had gezocht met het Marokkaanse consulaat. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris op juiste gronden het terugkeerbesluit en het inreisverbod had opgelegd, omdat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder
(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Het terugkeerbesluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op 1 mei 2017 beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018.
Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is vervolgens gesloten.
Bij beslissing van 16 januari 2018 is het onderzoek heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op het standpunt van verweerder dat het beroep te laat is ingesteld. De gemachtigde van eiseres heeft zich bij brief van 25 januari 2018 gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding voor het instellen van beroep verschoonbaar is. Verweerder heeft daarop bij brief van 12 februari 2018 gereageerd. Partijen hebben ingestemd met verdere afhandeling van de zaak buiten zitting. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het beroep tegen het terugkeerbesluit en inreisverbod niet tijdig is ingediend. In geschil is de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De gemachtigde van eiseres heeft daartoe aangevoerd dat zij, nadat verweerder op 24 april 2017 per kennisgeving had aangegeven dat eiseres in vreemdelingenbewaring verbleef, het dossier op 26 april 2017 heeft ontvangen en haar toen pas is gebleken dat aan eiseres een terugkeerbesluit en inreisverbod was opgelegd. Voorts heeft eiseres ontkend dat haar een afschrift van dit terugkeerbesluit is uitgereikt. Om die reden is de termijnoverschrijding volgens eiseres verschoonbaar.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het bestreden besluit van 29 maart 2017 blijkt dat een afschrift van dit besluit onmiddellijk aan eiseres is uitgereikt. Volgens paragraaf A5/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vindt uitreiking aan de in bewaring te stellen vreemdeling van een terugkeerbesluit, eventueel in combinatie met een inreisverbod, plaats voorafgaand aan of gelijktijdig met de maatregel van bewaring. Volgens dit beleid moet verweerder afschriften van de maatregel, het terugkeerbesluit en/of het inreisverbod aan de gemachtigde verstrekken. Uit het dossier blijkt niet dat dit is gebeurd. Dat is in strijd met het hiervoor vermelde beleid. De termijnoverschrijding is daarom naar het oordeel van de rechtbank verschoonbaar, zodat eiseres in haar beroep kan worden ontvangen.
3. Verweerder heeft aan het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod omvat voor een periode van twee jaar, ten grondslag gelegd dat gebleken is dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken aangezien zij:
(zware gronden)
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
3f: zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten.
(lichte gronden)
4a: zich niet aan één of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres voert aan dat aan haar een vertrektermijn van één tot zeven dagen gegund had moeten worden op basis van artikel 7, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn), nu zij zich uit eigen beweging heeft gemeld bij het politiebureau en ook contact heeft gezocht met het Marokkaanse consulaat. Naar aanleiding van dit contact heeft zij het nummer van haar Marokkaanse identiteitskaart verstrekt aan verweerder. Voorts stelt eiseres dat zij voorafgaand aan haar inbewaringstelling heeft aangegeven te zullen meewerken aan terugkeer. Het onthouden van een vertrektermijn is gelet op deze omstandigheden disproportioneel. Voorts had gelet hierop geen inreisverbod opgelegd mogen worden.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit en het inreisverbod op juiste gronden aan eiseres heeft opgelegd. Eiseres heeft de zware gronden 3a en 3b alsmede de lichte gronden niet betwist. Deze gronden tezamen zijn voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Derhalve kon verweerder, gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepalen dat eiseres geen termijn voor zelfstandig vertrek wordt gegund en de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten. Dat eiseres zich uit eigen beweging gemeld heeft bij het politiebureau en contact gezocht heeft met het Marokkaanse consulaat doet aan vorenstaande niet af.
6. Nu verweerder eiseres een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn heeft kunnen opleggen, heeft verweerder op grond van artikel 66a, aanhef en onder a, van de Vw 2000 aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren kunnen opleggen. Eiseres heeft geen informatie over bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aanleiding bestond om af te zien van het opleggen dan wel verkorten van het inreisverbod.
7. Het beroep is ongegrond
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.