8.1.1.De rechtbank komt tot de volgende conclusies. Aannemelijk is dat er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen de bouw van het gemaal en de in juli 2011 opgetreden scheuren in de muren van de woningen van eisers. Scheurvorming en het zettingsproces zijn voortgegaan nadat de werkzaamheden aan het gemaal waren afgerond. Daardoor is er meer schade ontstaan, die eisers wijten aan de verlaging van de grondwaterstand waardoor de funderingen van hun woningen zijn verrot. De verlaging van het grondwaterpeil ter plaatse van de woningen van eisers en de daaruit volgens eisers voortgevloeide schade (in de vorm van verrotte funderingen en ongelijke zettingen) kan echter niet aan verweerder worden toegerekend.
8.1.2.De rechtsgevolgen van de bestreden besluiten kunnen niet in stand blijven. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om te komen tot finalisering. De rechtbank heeft haar oordeel gegeven over de voorgelegde causaliteitsvragen. De dossiers bieden onvoldoende aanknopingspunten om nadeelcompensatie voor de in juli 2011 door de trillingen opgetreden scheuren in de muren van de woningen van eisers te kunnen vaststellen. Niet alleen dienen eisers de door hen op dit punt gestelde schade(posten) nader uiteen te zetten en te onderbouwen, ook dient verweerder gelet op het bepaalde in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek – en eventueel na het inwinnen van een deskundigenadvies – een standpunt in te nemen over de vraag in hoeverre de in juli 2011 opgetreden scheuren aan verweerder kunnen worden toegerekend en vervolgens of de in juli 2011 opgetreden scheuren in de muren van de woningen van eisers tot hun normale maatschappelijke risico behoren en zo neen, welk percentage van de schade dan aan verweerder moet worden toegerekend. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe beslissingen te nemen. Gelet op al het voorgaande geeft de rechtbank partijen in overweging om naar aanleiding van deze uitspraak met elkaar in gesprek te gaan.
Griffierechten en proceskosten
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen ieder afzonderlijk betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
10. Voorts zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, waarbij de twee samenhangende zaken op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als één zaak worden beschouwd. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 4 april 2017 en 1 juni 2017;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-, te betalen aan eisers;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 336,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. B. Hammer en mr. M. Tjepkema, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens- Bos , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2018.