ECLI:NL:RBDHA:2018:3228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
NL18.1935
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Cubaanse eiser wegens onvoldoende zwaarwegende gronden voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Cubaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser stelde dat hij in Cuba betrokken was geweest bij vechtpartijen met meerdere personen, wat hem deed vrezen voor vervolging. Tijdens de zitting op 22 februari 2018 heeft eiser verklaard dat hij in het verleden problemen had met verschillende personen en dat hij meerdere keren door de politie was aangehouden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verklaringen van eiser geloofwaardig waren, deze niet voldoende zwaarwegend waren om te concluderen dat hij in Cuba een reëel risico op vervolging liep. De rechtbank overwoog dat het tijdsverloop tussen de incidenten en het vertrek uit Cuba erop wees dat eiser niet in een acute positie verkeerde en dat hij in staat was om bescherming van de Cubaanse autoriteiten in te roepen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Cubaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is geweest van vechtpartijen tussen hem en vijf á zes personen in Cuba, naar aanleiding van verschillende losstaande incidenten. Met [persoon 1] en [persoon 2] heeft hij sinds hij 19 of 20 jaar oud is problemen, tot twee of drie jaar geleden omdat zij toen gevangen zijn genomen. Sinds vijf of zes jaar heeft eiser ook problemen met anderen. Verder heeft hij verklaard vijf á zes keer door de politie te zijn aangehouden en naar het politiebureau te zijn meegenomen. De reden voor de aanhoudingen was soms onbekend, soms vanwege zijn rugzak waarvan de politie dacht dat er misschien illegale spullen in zaten en soms omdat eiser zich ergens bevond waar net iets was voorgevallen.
3. Verweerder heeft eisers verklaringen over de vechtpartijen geloofwaardig geacht, maar acht deze onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat hij in Cuba gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook het tijdsverloop tussen de incidenten en het moment van vertrek uit Cuba duidt er niet op dat eiser zich in een acute positie bevond. Eiser wordt geacht bij toekomstige problemen de bescherming van de autoriteiten van Cuba te kunnen inroepen. Dat de Cubaanse autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden is niet gebleken. Eiser heeft verklaard slechts één keer aangifte te hebben gedaan tegen één van zijn vijanden, hetgeen ertoe heeft geleid dat deze persoon een boete heeft gekregen. Ook de aanhoudingen door de politie heeft verweerder geloofwaardig geacht, maar ook deze acht verweerder niet gerelateerd aan de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Zo waren de aanhoudingen niet specifiek gericht op eiser, maar veelal het resultaat van routine controles op straat, waarbij eiser ergens van werd verdacht. De laatste aanhouding heeft in 2016 plaatsgevonden, waarna eiser ruim een jaar in Cuba heeft verbleven zonder ooit te zijn aangehouden. Een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neemt verweerder om dezelfde redenen evenmin aan.
4.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en daarom onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, omdat eerst in het bestreden besluit de weggevallen stukken uit het verslag van het nader gehoor zijn aangevuld.
4.2
De rechtbank ziet aanleiding voorbij te gaan aan de gebreken in het verslag van het nader gehoor, nu deze geen invloed hebben gehad op de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Verweerder heeft immers alle problemen die eiser naar voren heeft gebracht geloofwaardig geacht.
5.1
Eiser voert verder aan dat verweerder zijn problemen ten onrechte onvoldoende zwaarwegend heeft geacht. Eiser heeft grimmige incidenten meegemaakt, waarbij hij onder meer is gestoken met een mes. De Cubaanse autoriteiten hebben zijn problemen onvoldoende effectief aangepakt. Eiser vreest bij terugkeer dan ook behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, nu de groep vijanden groter werd en de vechtpartijen grimmiger.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen onvoldoende zwaarwegend zijn om eiser in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning. Hierbij heeft verweerder terecht de aard van de problemen met eisers vijanden en het tijdsverloop tussen de incidenten meegewogen. Niet is gebleken dat de Cubaanse autoriteiten eiser geen bescherming kunnen of willen bieden, nu eiser zelf heeft verklaard dat naar aanleiding van de enige aangifte die hij heeft gedaan een boete is opgelegd. Van de aanhoudingen door de politie heeft verweerder terecht de aanleidingen meegewogen en het tijdsverloop sinds de laatste aanhouding. Van gronden als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM is dan ook niet gebleken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.