ECLI:NL:RBDHA:2018:3236
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. Meijers
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 5 december 2017 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening (EU) 604/2013. Eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en voerde aan dat hij daar geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand, wat in strijd zou zijn met Europese richtlijnen.
De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet deed. De rechtbank stelde vast dat de Procedurerichtlijn niet vereist dat iedere vreemdeling recht heeft op kosteloze rechtsbijstand in asielprocedures. De rechtbank concludeerde dat het Duitse systeem, dat kosteloze bijstand biedt indien er een kans van slagen is, in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.