Overwegingen
1. Met dagtekening 21 februari 2015 is aan eiser voor het berekeningsjaar 2015 een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 346.
2. Bij beschikking van 9 september 2016 is de zorgtoeslag voor het jaar 2015 definitief berekend op € 580.
3. Met dagtekening 28 juli 2017 is aan eiser een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 27.104.
4. Naar aanleiding van deze aanslag IB/PVV is met dagtekening 8 september 2017 de definitieve berekening zorgtoeslag voor het jaar 2015 herzien naar nihil.
5. In geschil is of de definitieve berekening zorgtoeslag 2015 terecht is herzien naar nihil.
6. Eiser is van mening dat ten onechte is herzien naar nihil aangezien van een onjuist toetsingsinkomen is uitgegaan. Eiser heeft in dit verband erop gewezen dat hij tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2015 bezwaar heeft aangetekend. Eiser stelt dat verweerder de procedure bij de inspecteur dient af te wachten.
7. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
8. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
9. Onder toetsingsinkomen wordt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir verstaan het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Voor de invulling van het begrip inkomensgegeven verwijst artikel 2, eerste lid, onder o, van de Awir naar artikel 21, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit artikel luidt:
“In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
(…)
”
10. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet verweerder, indien na toekenning van de tegemoetkoming uit een eerdere vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan verweerder bekend is geworden, dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
11. Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en de uitspraak van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3915) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. 12. Vast staat dat bij een verzamelinkomen van € 27.104 voor het jaar 2015 geen recht bestaat op zorgtoeslag en dat derhalve bij de beschikking van 9 september 2016 de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 20 van de Awir gehouden was om naar aanleiding van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen het recht op zorgtoeslag voor 2015 te herzien. Wat betreft eisers stelling dat verweerder had moeten wachten met het nemen van het primaire besluit totdat op zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV is beslist, kan hij hierin niet worden gevolgd. Immers, artikel 20 van de Awir verplicht verweerder om onder de voormelde omstandigheden een tegemoetkoming te herzien. Anders dan eiser mogelijk meent, geldt daarbij niet de voorwaarde dat pas kan worden herzien als er geen procedure meer loopt tegen de definitieve aanslag IB/PVV. Verder wijst de rechtbank erop dat verweerder, zoals ook door hem in het verweerschrift en ter zitting naar voren is gebracht, de tegemoetkoming ambtshalve in voor eiser positieve zin herziet wanneer eisers bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2015 gegrond wordt verklaard en een wijziging van het verzamelinkomen leidt tot een hogere tegemoetkoming. De beroepsgrond faalt. Verweerder heeft de definitieve berekening zorgtoeslag 2015 terecht herzien naar nihil.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: