ECLI:NL:RBDHA:2018:3397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
09/852221-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van misdrijf bij gebruik broncode

Op 26 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het opzettelijk gebruiken van gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van zijn voormalige werkgever, [bedrijfsnaam 1]. De verdachte had tijdens zijn dienstverband een broncode van een softwarepakket op zijn laptop gezet en deze niet verwijderd na het beëindigen van zijn dienstverband. Hij startte vervolgens een concurrerende onderneming, [bedrijfsnaam 2]. De rechtbank oordeelde dat de broncode juridisch gezien niet als 'goed' kan worden aangemerkt, waardoor de verdachte niet schuldig kan worden bevonden aan heling of verduistering. De rechtbank concludeerde dat het enkele kopiëren van gegevens door een werknemer niet strafbaar is onder artikel 273 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, zoals het nu staat. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de broncode door een misdrijf was verkregen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852221-16
Datum uitspraak: 26 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 december 2017 en van 12 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. H. Sytema, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van februari 2013 tot en met september 2016 te Midden Delfland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van [bedrijfsnaam 1] , zijnde een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening, en die betrekking hebben op deze onderneming, bekend heeft gemaakt of uit winstbejag heeft gebruikt, welke gegevens ten tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en waaruit enig nadeel kon ontstaan, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode opzettelijk het softwarepakket, bevattende de broncode van de [naam softwarepakket] , welke door de leverancier daarvan exclusief (voor Nederland) aan [bedrijfsnaam 1] ter beschikking was gesteld, na beëindiging van zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] voor zichzelf en/of zijn mededader(s), althans zijn nieuwe werkgever, uit winstbejag gebruikt.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt vast dat een klacht door de bestuurder van [bedrijfsnaam 1] in het dossier ontbreekt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit het dossier de wens van de [aangever] , Generaal Manager bij [bedrijfsnaam 1] , om over te gaan tot vervolging van de verdachte kan worden afgeleid. De officier van justitie wijst hierbij op het feit dat door [aangever] een vordering benadeelde partij is opgesteld, maar dat deze uiteindelijk niet is ingediend vanwege de geringe kans op toewijzing van die vordering.
3.3
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat [aangever] namens [bedrijfsnaam 1] aangifte heeft gedaan en deze aangifte later nog heeft aangevuld met stukken. Tevens is [aangever] aanwezig geweest op de terechtzittingen van 4 december 2017 en 12 maart 2018. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden afgeleid dat de wens bij de aangever bestaat om tot vervolging van de verdachte over te gaan.

4.Vrijspraak

4.1
Inleiding
[bedrijfsnaam 1] betreft een bedrijf dat zich bezighoudt met het verkopen, implementeren en het volledig ondersteunen van software van Amerikaanse bedrijf [naam softwarepakket] bij diverse bedrijven. Begin 2013 heeft een aantal werknemers van [bedrijfsnaam 1] , onder wie de verdachte, ontslag genomen. De verdachte is vervolgens samen met de overige vertrekkende werknemers een nieuw bedrijf gestart, genaamd [bedrijfsnaam 2] , dat zich, net als [bedrijfsnaam 1] , bezighoudt met ondersteunende dienstverlening bij gebruikers van de [naam softwarepakket] . [bedrijfsnaam 1] heeft als enig bedrijf in Nederland een separate Source Code Agreement gesloten met [naam softwarepakket] , en aldus toegang tot de broncode van de software.
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij, als voormalig werknemer van [bedrijfsnaam 1] , de broncode van [naam softwarepakket] , na beëindiging van zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] , heeft gebruikt ten behoeve van zijn nieuwe bedrijf [bedrijfsnaam 2] . De verdachte heeft verklaard dat hij de broncode in de tijd dat hij in dienst was bij [bedrijfsnaam 1] heeft geïnstalleerd op zijn computer, op welke computer hij thuis werkzaamheden verrichtte voor [bedrijfsnaam 1] . Hij deed dit naar eigen zeggen om zo de werking van deze code te kunnen bestuderen en hij is de broncode na beëindiging van zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] vergeten te verwijderen. Op dezelfde computer is hij vervolgens werkzaamheden gaan verrichten voor [bedrijfsnaam 3] , een klant van [bedrijfsnaam 2] . Doordat de broncode nog op zijn computer stond, is het mogelijk dat er automatisch naar de broncode werd verwezen op het moment dat hij werkzaamheden verrichtte voor de klant van [bedrijfsnaam 2] , terwijl dat niet zijn bedoeling is geweest. De verdachte stelt dat hij de broncode van [naam softwarepakket] niet heeft gebruikt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat het dossier technisch bewijs bevat dat de broncode van [naam softwarepakket] is gebruikt bij een klant van [bedrijfsnaam 1] , zijnde tevens een klant van [bedrijfsnaam 2] , te weten [bedrijfsnaam 3] , door iemand die deze broncode bij [bedrijfsnaam 1] heeft gekopieerd.
De vraag of er ten aanzien van de [naam softwarepakket] broncode sprake is van een ‘bijzonderheid waarvan geheimhouding is opgelegd’, moet volgens de officier van justitie bevestigend worden beantwoord, aangezien de verdachte jarenlang bij [bedrijfsnaam 1] werkzaam is geweest en derhalve op de hoogte was van de monopoliepositie van [bedrijfsnaam 1] ten aanzien van de broncode, zodat hij wist dat dit als een bedrijfsgeheim diende te worden beschouwd.
Naar het oordeel van de officier van justitie is er sprake van ‘bekendmaking’ – zoals bedoeld in artikel 273 lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) – van de Epicor ERP broncode, doordat de verdachte de broncode thuis op zijn computer had staan en daarmee de code buiten [bedrijfsnaam 1] heeft gebracht, wat als bekendmaking kan worden bestempeld. Ook van opzet, ten minste in voorwaardelijke zin, is volgens de officier van justitie sprake, aangezien er geen andere reden dan het aanwenden ten eigen bate of ten bate van anderen denkbaar is om informatie vanuit [bedrijfsnaam 1] te kopiëren en door te spelen naar de eigen computer van de verdachte.
De officier van justitie is dan ook van oordeel dat de verdachte gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk (het in strijd met artikel 273 Sr doorsluizen van bedrijfsinformatie) uit winstbejag, namelijk voor zijn eigen bedrijf, heeft gebruikt.
De officier van justitie concludeert daarom dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er in casu geen sprake is van ‘door misdrijf verkregen gegevens’. De raadsman voert hiertoe aan dat er geen sprake is van verduistering, omdat er geen sprake is van een ‘goed’ aangezien daar slechts sprake van kan zijn als degene die daar de feitelijke macht over heeft deze verliest op het moment dat een ander zich de macht hierover verschaft. Dat is hier niet het geval. De verdachte heeft de broncode ten tijde van zijn dienstverband bij [bedrijfsnaam 1] op zijn computer gezet om de werking ervan te kunnen doorgronden. Derhalve is er ook geen sprake van computervredebreuk, dan wel een ander strafbaar feit.
Voorts stelt de raadsman dat er geen sprake is van ‘bedrijfsgegevens’ die de onderneming [bedrijfsnaam 1] betreffen, aangezien [bedrijfsnaam 1] slechts licentiehouder is. Als het al bedrijfsgegevens betreffen, dan zijn het bedrijfsgegevens van [naam softwarepakket] .
Tot slot is er volgens de raadsman geen sprake van ‘gebruik maken uit winstbejag’. De raadsman voert aan dat de tenlastelegging suggereert dat het softwarepakket de broncode bevat, maar dit is niet het geval. De broncode staat los van het softwarepakket. De verdachte heeft dan ook geen softwarepakket meegenomen van [bedrijfsnaam 1] . Overigens is [bedrijfsnaam 2] sinds 2014 partner van [naam softwarepakket] , waardoor zij via [naam softwarepakket] zelf de beschikking heeft gekregen over de software van [naam softwarepakket] . De broncode is niet relevant geweest bij de werkzaamheden die de verdachte voor [bedrijfsnaam 2] verricht, aangezien de software die door [bedrijfsnaam 2] wordt geïnstalleerd ook zonder verwijzingen naar de broncode naar behoren werkt. De gevonden verwijzingen naar de broncode, zoals in het dossier gepresenteerd, is dan ook geen uiting van gebruik uit winstbejag in de zin van artikel 273 Sr.
De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat er niet aan de vereisten van artikel 273 Sr is voldaan, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van artikel 273 lid 1 onder 2 Sr is strafbaar gesteld het opzettelijk bekend maken of uit winstbejag gebruiken van gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een geautomatiseerd werk van een onderneming van handel, nijverheid of dienstverlening en die betrekking hebben op deze onderneming, indien deze gegevens ten tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend waren en daaruit enig nadeel kan ontstaan.
Artikel 273 lid 1 onder 2 Sr, dat een bijzondere vorm van heling van gegevens kent, vereist voor een bewezenverklaring onder meer dat de gegevens ‘door misdrijf zijn verkregen’. Er dient dan ook te worden bewezen dat het softwarepakket bevattende de broncode door een misdrijf is verkregen. Uit het dossier volgt niet dat hiervan sprake is. Daartoe overweegt de rechtbank dat juridisch gezien er niet sprake is van diefstal of verduistering, omdat de licentiecode geen goed betreft in die zin van die wettelijke bepalingen. Van een ‘goed’ is naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad immers slechts sprake, indien degene die de feitelijke macht over een goed heeft, deze verliest op het moment dat een ander zich de feitelijke macht hierover verschaft. Door het op de computer zetten van de broncode door de verdachte heeft [bedrijfsnaam 1] de feitelijke macht over de broncode niet verloren, althans daarvan is niet gebleken. De broncode kan dan ook niet in juridische zin als ‘goed’ worden aangemerkt. Derhalve heeft de verdachte de broncode niet door verduistering dan wel diefstal verkregen.
De vraag of er sprake is van een ander misdrijf waardoor de verdachte de broncode van [naam softwarepakket] heeft verkregen, moet de rechtbank ontkennend beantwoorden. Het enkele kopiëren door een werknemer van gegevens van zijn werkgever om deze gegevens vervolgens te gaan gebruiken ten behoeve van zichzelf, is naar de huidige stand van zaken niet een strafbaar feit onder artikel 273 lid 1 sub 2 Sr. De rechtbank verwijst daarbij naar de Memorie van Toelichting van het thans aanhangige Wetsvoorstel Computercriminaliteit III, waarmee wordt beoogd de strafrechtelijke bepalingen uit te breiden, zodat ook wordt bestreken het geval dat sprake is van “verduistering” van gegevens (Kamerstukken II, 2015-2016, 34 327, nr. 3, p. 61-67). Zonder deze beoogde uitbreiding van het strafrecht is het onderhavige handelen van de verdachte mogelijk wel in strijd met het civiele recht, maar niet strafbaar onder het ten laste gelegde feit.
Uit bovenstaande volgt dat er geen sprake is van gegevens die door misdrijf zijn verkregen, zodat niet aan dit vereiste van artikel 273 lid 1 sub 2 Sr is voldaan en de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.E. Alink, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. F.W. van Dongen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2018.