ECLI:NL:RBDHA:2018:3418
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht naar Zweden te voorkomen.
Tijdens de zitting op 22 maart 2018 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat er geen geschil bestond over de verantwoordelijkheid van Zweden voor de asielaanvraag en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat de overdracht aan Zweden zou leiden tot onevenredige hardheid. De uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van het proces-verbaal.