ECLI:NL:RBDHA:2018:3418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
NL18.4241 en NL18.4242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheid van Zweden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht naar Zweden te voorkomen.

Tijdens de zitting op 22 maart 2018 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank overwoog dat er geen geschil bestond over de verantwoordelijkheid van Zweden voor de asielaanvraag en dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat de overdracht aan Zweden zou leiden tot onevenredige hardheid. De uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.4241 (beroep) en NL18.4242 (voorlopige voorziening)
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zweden verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Tussen partijen is niet in geschil dat Zweden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. In geschil is alleen of verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Zweden niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor zover eiser heeft betoogd dat het in de rede ligt dat hem na overdracht een minder zorgvuldige danwel kortere procedure te wachten zal staan, de opvangfaciliteiten minder goed zullen zijn en opnieuw een afwijzing te verwachten is, overweegt de rechtbank dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden voor Zweden en dat eiser bij schending van die richtlijnen zich tot de (hogere) autoriteiten van Zweden dan wel geëigende instanties dient te wenden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Zweedse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Ook de omstandigheid dat de eerdere gevoerde asielprocedure in Zweden al vier jaar geleden heeft plaatsgevonden maakt niet dat overdracht aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigt.
2. Het beroep is ongegrond.
3. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wordt niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde connexiteitsvereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt daarom afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.