ECLI:NL:RBDHA:2018:3419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
NL18.3930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • G. de Zeben - de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en inreisverbod op basis van Dublinverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, die met onbekende bestemming was vertrokken, had op 23 februari 2018 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris legde tevens een inreisverbod van twee jaar op. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting, terwijl de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de staatssecretaris eiser op 29 november 2017 had uitgenodigd voor een aanvullend gehoor, maar dat deze uitnodiging retour was gekomen omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Ook het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bevestigde dat eiser sinds 30 november 2017 niet meer in Nederland was. Eiser was samen met zijn partner in Duitsland aangetroffen, waarna de Duitse autoriteiten Nederland verzochten om eiser terug te nemen op basis van het Dublinverdrag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de behandeling van de aanvraag rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3930
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) niet in behandeling genomen. Verweerder heeft daarbij tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft eiser per brief van 29 november 2017 uitgenodigd om zich op 20 december 2017 te melden voor een aanvullend gehoor. Deze uitnodigingsbrief is op 1 december 2017 bij verweerder retour gekomen met als toelichting dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Ook het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft, op navraag van verweerder, medegedeeld dat eiser sinds 30 november 2017 met onbekende bestemming is vertrokken. Eiser is samen met zijn partner aangetroffen in Duitsland, waarna de Duitse autoriteiten Nederland op grond van het Dublinverdrag hebben verzocht eiser en zijn partner terug te nemen. Voor zover eiser heeft gesteld dat eiser daarom naar verwachting op korte termijn weer in Nederland zal zijn, maakt niet dat verweerder de aanvraag van eiser niet buiten behandeling kon stellen. Verweerder heeft er immers op gewezen dat de Duitse autoriteiten op 21 februari 2018 hebben laten weten dat eiser ook daar met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor de overdrachtstermijn tot 5 juli 2019 is opgeschort. De Dublinclaim kan dan ook niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid gelden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het beroep dan ook buiten behandeling mogen stellen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank, gelet op voorgaande, evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser een inreisverbod heeft opgelegd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Zeben - de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.