ECLI:NL:RBDHA:2018:3552
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Overdrachtsbesluit Dublin in het bestuursrecht met betrekking tot medische situatie en gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Servische eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin werd bepaald dat hij aan de autoriteiten van Duitsland zou worden overgedragen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De eiser, geboren in 1988, had eerder een asielaanvraag in Duitsland ingediend, wat leidde tot zijn overdracht aan Duitsland op basis van de Dublinverordening. De Staatssecretaris heeft de overdracht gerechtvaardigd door te stellen dat de eiser in bewaring was gesteld en dat Duitsland had ingestemd met de terugname. De eiser betwistte de rechtmatigheid van de overdracht, onder verwijzing naar zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning en het recht op eerbiediging van zijn familieleven.
De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening de overdracht aan Duitsland rechtvaardigde, ondanks de argumenten van de eiser over zijn medische situatie en de impact op zijn gezinsleven. De rechtbank concludeerde dat de medische voorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat er geen bewijs was dat de gezondheid van de eiser significant zou verslechteren door de overdracht. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de eiser niet opwogen tegen de noodzaak om de Dublinverordening na te leven. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.