ECLI:NL:RBDHA:2018:3556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
NL17.13469, NL17.13470 en NL17.13474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Colombiaanse eisers op grond van ongeloofwaardige verklaringen

Op 16 maart 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL17.13469, NL17.13470 en NL17.13474, waarbij de rechtbank de beroepen van drie Colombiaanse eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond heeft verklaard. De eisers, die asiel hadden aangevraagd, voerden aan dat zij bedreigd werden door een crimineel, [naam 3], na een incident waarbij eiser 1 betrokken was als politieagent. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en nationaliteit van de eisers geloofwaardig waren, evenals het feit dat eiser 1 werkzaam was bij de Colombiaanse politie. Echter, de verklaringen over de bedreigingen en de dreigbrief werden als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat er tegenstrijdigheden waren in de verklaringen van de eisers en dat er geen afdoende verklaring was voor de ongerijmdheden. Bovendien werd opgemerkt dat de zus van eiseres haar asielaanvraag had ingetrokken en teruggekeerd was naar Colombia, wat de geloofwaardigheid van de eisers verder ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen ongegrond waren en verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.13469, NL17.13470 en NL17.13474

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser 1,

[naam 1], eiseres,
[naam 2], eiser 2,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

ProcesverloopEisers hebben beroep ingesteld tegen de drie afzonderlijke besluiten van verweerder van26 oktober 2017 (de bestreden besluiten).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen C.M.E. Begthel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers zijn van Colombiaanse nationaliteit. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , [geboortedatum 1] en [geboortedatum 2] . Op 25 oktober 2016 hebben zij aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser 1 en eiseres zijn echtgenoten. Zij zijn samen met de zus van eiseres en haar partner (eiser 2) naar Nederland gereisd. De zus van eiseres heeft tegelijk met eisers een asielaanvraag ingediend en de asielprocedure doorlopen, maar zij is op 15 november 2017 teruggekeerd naar Colombia en zij heeft haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ingetrokken.
Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eiser 1 was werkzaam bij de Colombiaanse politie als surveillant. Op 15 juni 2016 was hij betrokken bij de arrestatie van een gevaarlijke crimineel, [naam 3] . Tijdens zijn arrestatie schoot hij op de politie, waarbij een collega van eiser 1 gewond raakte. Ook [naam 3] zelf raakte zwaargewond. Tijdens een zitting van de rechtbank, op 16 juni 2016 gehouden in het ziekenhuis waar [naam 3] op dat moment lag, is eiser 1 door [naam 3] bedreigd. Op 29 september 2016 is bij eisers thuis een dreigbrief bezorgd. Daarvan hebben zij aangifte gedaan. Vanwege deze dreigbrief is eiser ook bij zijn commandant geweest, maar eiser kreeg te horen dat zij hem geen bescherming konden bieden. Na 29 september 2016 zijn er ook vreemde personen rond het huis van eisers gezien. Eisers vreesden voor hun veiligheid en hebben daarom op 19 oktober 2016 Colombia verlaten.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig, alsmede het feit dat zij in Colombia samen in één huis woonden. Verder acht verweerder geloofwaardig dat eiser 1 werkzaam was voor de Colombiaanse politie en betrokken was bij de arrestatie van [naam 3] . De verklaringen over de bedreigingen door [naam 3] en de dreigbrief, die aanleiding zouden zijn geweest voor het vertrek, acht verweerder echter niet geloofwaardig.
Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan het standpunt dat de verklaringen over de bedreigingen door [naam 3] niet geloofwaardig zijn, heeft verweerder onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
Met betrekking tot de bedreiging in het ziekenhuis heeft verweerder overwogen dat zowel uit eisers eigen verklaringen, als uit openbare bronnen blijkt dat [naam 3] tijdens de arrestatie zeer ernstig gewond is geraakt. De eerste tijd zweefde hij tussen leven en dood en hij heeft een aantal maanden in het ziekenhuis gelegen. Daarom valt niet in te zien dat er een dag na de arrestatie in zijn ziekenhuiskamer een zitting zou hebben plaatsgevonden, noch dat [naam 3] in staat zou zijn geweest om bedreigingen richting eiser 1 te uiten. Bovendien heeft eiser 1 tegenstrijdig verklaard over zijn aanwezigheid in het ziekenhuis. Eiser 1 heeft verklaard dat alleen een verpleegkundige getuige was van de bedreiging. Eiser 1 was naar eigen zeggen in de kamer van [naam 3] aanwezig om de verpleegkundige te beschermen en ervoor te zorgen dat [naam 3] niet kon vluchten. Dit is echter in strijd met zijn verklaring dat ook de rechter, officier en de advocaat in de kamer bezig waren met de voorbereiding van de zitting. Ook is dit in strijd met zijn verklaring dat hij bij de zitting aanwezig was als getuige en dat er beveiligers op de gang stonden. Voorts heeft verweerder overwogen dat eisers tussen 16 juni 2016 (datum bedreiging in het ziekenhuis) en 29 september 2016 (datum ontvangst dreigbrief) niets gemerkt hebben van enige dreiging en dat zij ook geen voorzorgsmaatregelen hebben genomen naar aanleiding van de gestelde bedreiging op 16 juni 2016. Met betrekking tot de overgelegde dreigbrief stelt verweerder vast dat uit de brief niet valt op te maken wie de afzender is en dat de bedreiging daarin niet concreet is. De verklaringen over de vreemde personen die rond het huis van eisers rondhingen na 29 september 2016 acht verweerder evenmin geloofwaardig, nu er sprake is van ongerijmdheden en tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eisers. Eiser 1 heeft helemaal geen melding gemaakt van de aanwezigheid van personen rond het huis. Eiser 2 en eiseres hebben tegenstrijdig verklaard over wanneer de personen voor het eerst gezien zijn en over hoe vaak ze gezien zijn. Tot slot valt volgens verweerder niet in te zien dat eisers nog tot 19 oktober 2016, de datum van hun vertrek uit Colombia, zonder problemen in hun eigen huis hebben kunnen blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met de hiervoor weergegeven motivering niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers over de bedreigingen door [naam 3] niet geloofwaardig zijn. Voor geen van de hiervoor weergegeven opmerkelijke, ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen is in beroep een afdoende verklaring gegeven. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de zus van eiseres haar asielaanvraag heeft ingetrokken en, met haar minderjarige zoontje, is teruggekeerd naar Colombia, ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eisers.
De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.