ECLI:NL:RBDHA:2018:366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
NL17.15233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van lesbische Cubaanse vrouw op grond van onvoldoende zwaarwegende redenen voor vergunning

Op 16 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Cubaanse vrouw die asiel aanvroeg in Nederland op basis van haar seksuele geaardheid. De vrouw, geboren in 1995, verklaarde lesbisch te zijn en dat zij in Cuba te maken had met ernstige problemen door haar geaardheid, waaronder een zelfmoordpoging en confrontaties met de politie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat zij bij terugkeer naar Cuba te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat haar problemen in Cuba direct voortkwamen uit haar seksuele oriëntatie. De rechtbank wees erop dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is en dat er verbeteringen zijn in de situatie van LHBT-ers in het land. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de vrouw niet in aanmerking kwam voor asiel, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren van de risico's die zij lopen in hun thuisland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2018.
Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Cubaanse nationaliteit.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij lesbisch is en in 2014 voor het eerst een relatie met een vrouw is aangegaan. Haar moeder kon dit niet accepteren. Door hetgeen zij tegen eiseres heeft gezegd, heeft eiseres in 2014 een zelfmoordpoging ondernomen. Zij is als gevolg daarvan twee weken opgenomen geweest. Sindsdien heeft zij weinig contact met haar familieleden, mocht ze niet met haar vriendin verschijnen op feesten van haar werk en is ze driemaal in aanraking geweest met de politie. Zij heeft een boete gekregen voor wildplassen en voor het hand in hand zitten met haar vriendin. Voorts heeft zij haar knie gebroken, doordat zij op een “gay feest” door een politieagent is getrapt. Twee vrienden van eiseres hebben haar gevraagd mee te komen naar Nederland, omdat het in Nederland beter zou zijn voor homoseksuelen. Om de reis te bekostigen heeft eiseres zonder toestemming van haar moeder de bovenverdieping van het huis verkocht, aldus eiseres.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, eerste lid, van de Vw de aanvraag als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiseres worden door verweerder onderscheiden:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de geaardheid van eiseres;
- de problemen met de familie van eiseres;
- de invallen bij feesten door de politie en de ontvangen boetes;
- problemen met haar werkgever en de politie vanwege haar geaardheid.
Verweerder heeft alleen het laatste element ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiseres alleen op basis van vermoedens en veronderstellingen heeft aangenomen dat de problemen met haar werkgever en de politie het gevolg zijn van haar geaardheid. Eiseres heeft echter geen vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging als bedoeld in het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (hierna: het Vluchtelingenverdrag). Verweerder heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat eiseres bij terugkeer naar Cuba te vrezen heeft van op een op haar persoonlijk gerichte negatieve aandacht van de autoriteiten. Niet is gebleken dat eiseres te maken heeft gehad met een dermate ernstige mate van verbaal dan wel fysiek geweld dat de situatie voor haar onhoudbaar dan wel onleefbaar zou zijn geworden. Evenmin is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is geworden om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiseres is immers geen onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg ontzegd vanwege haar geaardheid. Niet is gebleken dat eiseres de bescherming van de hogere autoriteiten niet kan inroepen danwel dat deze de bescherming niet kunnen of willen bieden. Verder wijst verweerder erop dat homoseksualiteit in Cuba niet strafbaar is, dat er organisaties zijn die opkomen voor de rechten van LHBT’s en dat de algehele situatie in Cuba voor homoseksuelen de laatste tijd is verbeterd. Dat eiseres in Cuba haar leven niet kan leiden op dezelfde wijze als in Nederland, betekent niet dat ten aanzien van eiseres sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin, aldus verweerder.
Ook heeft eiseres, gelet op voorgaande, niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade loopt, als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
4. Eiseres betoogt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat verweerder niet, niet zorgvuldig dan wel onvoldoende is ingegaan op de door haar in de zienswijze naar voren gebrachte argumenten. Eiseres betoogt voorts dat verweerder heeft miskend dat zij vanwege haar seksuele geaardheid meermalen is beboet, eenmaal zwaar is mishandeld door de politie en is gediscrimineerd op de arbeidsmarkt. Anders dan verweerder verlangd, is het niet mogelijk om hierover objectiveerbare documenten over te leggen. Homoseksualiteit is niet strafbaar, dus een dergelijke grond zal niet op een boete worden gezet. Uit hetgeen zij heeft verklaard, volgt evenwel voldoende dat zij deze problemen heeft ondervonden vanwege haar seksuele geaardheid. Nu zij eerder is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, is dat ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn een duidelijke aanwijzing dat haar vrees voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM gegrond is. Er zijn geen goede redenen om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet zal voordoen. Zij kan, anders dan verweerder veronderstelt, geen bescherming vragen bij de hogere autoriteiten in Cuba. Zij heeft daartoe op voldoende informatie gewezen, aldus eiseres.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiseres persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar ondervonden problemen het gevolg zijn van haar seksuele geaardheid. Zo heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat de door eiseres gegeven reden dat haar contract bij haar werkgever niet is verlengd is gebaseerd op veronderstellingen en vermoedens. Nu eiseres heeft verklaard daarna maar één keer te hebben gesolliciteerd, heeft zij reeds daarom niet aannemelijk gemaakt geen ander werk te kunnen vinden vanwege haar seksuele geaardheid. Ook de omstandigheid dat eiseres haar knie heeft gebroken door toedoen van een agent wegens haar geaardheid heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft immers verklaard dat dit is gebeurd terwijl de politie ingreep bij een vechtpartij op een feestje. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet voldoende blijkt dat dit optreden specifiek was gericht tegen homoseksuelen. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het merkwaardig is dat eiseres wel een boete zou hebben gekregen voor het hand in hand zitten met haar vriendin, maar haar vriendin niet. Ten aanzien van de boete voor het wildplassen heeft eiseres verklaard dat wildplassen verboden is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres met de stelling dat niet iedereen een boete heeft gekregen niet aannemelijk heeft gemaakt dat juist zij wel een boete kreeg omdat zij lesbisch is. De omstandigheid dat eiseres de reden voor de boetes en de oorzaak van haar ontslag niet met stukken kan onderbouwen, maakt dat zij gehouden is daarover geloofwaardig te verklaren. Gelet op voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres daarin niet is geslaagd. Van een situatie als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn is dan ook geen sprake.
5.3
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan evenwel leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiseres ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleveren dat het voor haar (als lesbienne) onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Cuba te functioneren. Dat eiseres negatief wordt bejegend door haar omgeving en de maatschappij is onvoldoende voor de conclusie dat aannemelijk is dat de situatie onhoudbaar is geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij terecht van belang heeft geacht dat niet is gebleken dat eiseres vanwege haar geaardheid onderwijs, werk, huisvesting of gezondheidszorg is ontzegd. Eiseres heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij is ontslagen vanwege haar seksuele oriëntatie. De conclusie dat het voor haar vanwege haar geaardheid in zijn geheel niet mogelijk was om een baan te vinden, kan niet worden getrokken.
5.5
De rechtbank acht van belang dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Nu eiseres zich niet tot de politie of andere (hogere) autoriteiten heeft gewend, heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiseres de bescherming van de autoriteiten niet kan inroepen.
5.6
Uit de algemene landeninformatie, waarnaar verweerder verwijst in het bestreden besluit, blijkt dat de situatie met betrekking tot LHBT-ers in Cuba de laatste tijd is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT‑ers waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Er wordt ook gedemonstreerd voor huwelijken tussen personen van gelijke sekse. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, kan er niet aan af doen dat de ontwikkelingen in Cuba voor de LHBT-gemeenschap positief zijn en dat eiseres een wettelijke basis heeft om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van haar geaardheid. Dat de feitelijke situatie anders zou zijn dan zou blijken uit berichtgeving en rapporten heeft eiseres niet nader onderbouwd. De beroepsgrond faalt.
5.7
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.