ECLI:NL:RBDHA:2018:367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
NL17.14900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Congolese eiser op basis van ongeloofwaardige verklaringen en onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Congolese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1975, claimde dat hij vanwege zijn lidmaatschap van de Bundu Dia Kondo (BDK) kerk en zijn rol als lijfwacht van de religieus leider van de BDK, [persoon], werd vervolgd door de Congolese autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig achtte, maar de overige relevante elementen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig bevond. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser inconsistent en tegenstrijdig waren, en dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat de eiser wisselend had verklaard over zijn werkzaamheden als lijfwacht en dat de door hem overgelegde foto’s gemanipuleerd waren. Bovendien werd de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnd door het feit dat hij in maart 2017 een paspoort had aangevraagd en verkregen, wat erop wijst dat hij niet actief werd gezocht door de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van de eiser terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

ProcesverloopBij besluit van 11 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.14901, plaatsgevonden op 9 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Kimukedi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1975 en dat hij de nationaliteit van de Democratische Republiek Congo (de DRC) bezit.
2. Eiser heeft aan zijn aanvraag – samengevat weergegeven – het volgende asielrelaas ten grondslag gelegd. Eiser is sinds 2007 lid van de kerk Bundu Dia Kondo (de BDK-kerk). Sinds datzelfde jaar was hij ook werkzaam als ongewapende lijfwacht (‘dikesa’) van [persoon], de chef van de BDK-kerk en tevens parlementariër. Omdat [persoon] zich kritisch over president Kabila heeft uitgelaten worden hij en zijn lijfwachten, dus ook eiser, door de Congolese autoriteiten gezocht. Van 13 februari 2017 tot 3 maart 2017 werd het kerkgebouw, tevens het huis van [persoon], door soldaten belegerd. Toen de soldaten het gebouw op 3 maart 2017 binnenvielen werd [persoon] opgepakt. Eiser, die tijdens de belegering ook in het kerkgebouw aanwezig was, was op dat moment al weg. Nog diezelfde dag zijn soldaten bij eisers huis langs gegaan om hem te zoeken maar eiser was niet thuis. Nadat de Congolese autoriteiten een oproep hadden gedaan om lijfwachten van de BDK-kerk aan te geven is er op 17 februari 2017 een inval gedaan in eisers huis. Eiser kon vluchten en zat van 17 tot 21 maart 2017 ondergedoken in een park in zijn woonplaats [plaats]. Eiser is vervolgens weer naar huis teruggegaan, maar kwam niet meer buiten de deur. Om ontspanning te zoeken was eiser van 4 tot 19 april 2017 in Benin. Omdat eiser zijn baan niet wilde verliezen is hij toen echter weer naar huis teruggekeerd. Nadat er op 30 april 2017 weer door soldaten een inval is gedaan in eisers huis heeft hij zijn land op 1 mei 2017 opnieuw verlaten. Eiser is op 1 mei 2017 vanuit Marokko Nederland ingereisd en heeft diezelfde dag zijn asielaanvraag ingediend. Op 18 mei 2017 heeft eiser gebeld met zijn vrouw. Zij vertelde hem dat er op 17 mei 2017 weer soldaten bij eisers huis zijn langs geweest, dat zij daarbij is bedreigd, geslagen en verkracht en dat zij daarom met de kinderen naar Congo-Brazzaville is gevlucht. Reden voor deze inval was de bevrijding van [persoon] uit de gevangenis door leden van de BDK-kerk. Eiser heeft verder verklaard dat hij in 2008 door Congolese soldaten in zijn voet is geschoten vanwege zijn betrokkenheid bij de BDK-kerk.
3. Verweerder heeft in de verklaringen van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • Nationaliteit, identiteit en herkomst;
  • Eiser is lid van de BDK-kerk;
  • Eiser is werkzaam geweest als lijfwacht van de religieus leider van de BDK-kerk;
  • Eiser was aanwezig bij een aanval van de autoriteiten van DRC op [persoon] die begon op 13 februari 2017;
  • Eiser wordt actief gezocht door de autoriteiten van de DRC.
4. Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven nationaliteit, identiteit en herkomst en acht ook geloofwaardig dat hij lid is van de BDK-kerk. De overige relevante elementen acht verweerder echter niet geloofwaardig. Gelet hierop en omdat eiser volgens verweerder waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan, heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
5. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd zal hieronder – voor zover van belang – worden ingegaan.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Eiser bestrijdt in beroep net als in de zienswijze dat er voldoende rekening is gehouden met zijn mentale gesteldheid. Zo blijkt volgens eiser uit pagina 9 en verder van het rapport van nader gehoor dat het gehoor, nadat eiser had aangegeven een pauze te wensen, nog anderhalve pagina’s heeft beslagen. Gelet op de bevindingen van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) en eisers verzoek om een pauze had verweerder volgens eiser niet meer zo lang met het gehoor door mogen gaan alvorens er een pauze werd ingelast. Eiser stelt verder dat hem blijkens het gehoorverslag op de eerste dag van het nader gehoor slechts één pauze van circa negentien minuten is gegund. Dit alles dient volgens eiser tot de conclusie te leiden dat eiser niet op behoorlijke wijze, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is gesteld zijn asielmotieven naar voren te brengen en dat hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Volgens eiser zijn gelet op het voorgaande voorts de waarborgen zoals opgenomen in de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU) geschaad.
6.2
Eisers betoog slaagt niet. Ingevolge het medisch advies van FMMU van 5 mei 2017 dient er bij eiser rekening te worden gehouden met mogelijk oplopende spanning en stress wat zich kan uiten door een beklemmend gevoel en een forse emotionele reactie. Geadviseerd is om zo nodig een extra pauze in te lassen. Nog daargelaten dat eiser zijn hierboven weergegeven standpunt al tijdens het nader gehoor zelf of in de correcties en aanvullingen naar voren had kunnen en moeten brengen, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het medisch advies van FMMU. Uit het rapport van nader gehoor blijkt immers dat er op gezette tijden is gepauzeerd, en dat eiser meerdere malen is gevraagd of hij behoefte had aan een pauze en of hij zich in staat voelde het gehoor te vervolgen. Eisers betoog dat uit pagina 9 en verder van het gehoorverslag blijkt dat het nader gehoor, nadat eiser aangaf een pauze te wensen, nog anderhalve pagina’s heeft beslagen, volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eiser blijkens pagina 9 van het rapport van nader gehoor op het betreffende moment niet zelf om een pauze heeft gevraagd, maar dat het de hoormedewerker was die heeft aangekondigd dat na het stellen van enkele vragen over het eerste gehoor kon worden gepauzeerd. Ook eisers stelling dat op de eerste dag van het nader gehoor slechts negentien minuten pauze zijn ingelast gaat niet op , zoals de gemachtigde van eiser ter zitting ook heeft erkend. Blijkens het rapport van nader gehoor zijn op de eerste dag van het nader gehoor drie pauzes ingelast, waarvan de langste zesenveertig minuten duurde, en op de tweede dag van het nader gehoor vier pauzes, waarvan de langste pauze vijfendertig minuten duurde. Dat de geboden pauzes voor eiser niet voldoende waren is niet gebleken. Eiser is derhalve niet in zijn belangen geschaad en de waarborgen die de Procedurerichtlijn biedt zijn niet geschonden.
6.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verder aangevoerd dat eiser niet althans te laat, want pas op de tweede dag van het nader gehoor, met door verweerder geconstateerde inconsistenties is geconfronteerd. Door het grote tijdsverloop tussen beide delen van het gehoor (het gehoor vond plaats op 10 en 29 mei 2017) wist eiser tijdens het tweede deel van het gehoor niet meer wat hij tijdens het eerste deel had verklaard, aldus zijn gemachtigde. Ook dit standpunt slaagt niet. Verweerder mag in redelijkheid van eiser verlangen dat hij eenduidig over zijn asielmotieven kan verklaren. Dat tussen het eerste en het tweede deel van het nader gehoor enkele weken zijn verstreken doet daaraan niet af.
6.4
Verweerder acht voorts niet ten onrechte ongeloofwaardig dat eiser heeft gewerkt als lijfwacht van [persoon], de religieus leider van de BDK-kerk. Eiser heeft ter staving van zijn gestelde werkzaamheden een tweetal foto’s overgelegd. Op een van deze foto’s, volgens eiser gemaakt in januari 2017, zou eiser te zien zijn, staande achter onder meer [persoon]. Uit onderzoek door verweerder op het internet is echter gebleken dat de betreffende foto een gemanipuleerde versie is van een oudere foto bij berichtgeving op het internet uit 2015. Op deze oudere foto is op de plek waarop op eisers foto het gezicht van eiser is te zien, een andere persoon zichtbaar. Eiser is tijdens het nader gehoor met deze bevindingen geconfronteerd, maar heeft daarvoor geen afdoende verklaring kunnen geven. Eiser heeft slechts verklaard dat de door hem overgelegde foto de originele foto is en dat de door verweerder op het internet aangetroffen foto gemanipuleerd is. Dit standpunt kan gelet op het duidelijke verschil tussen beide foto’s en het feit dat de door verweerder gevonden foto al op het internet is geplaatst ver voordat de door eiser overgelegde foto zou zijn gemaakt, niet slagen. Daarbij heeft verweerder naast het origineel van de door eiser overgelegde, gemanipuleerde foto ook een andere foto van dezelfde bijeenkomst aangetroffen bij een nieuwsbericht van 16 augustus 2015. Ook uit die foto – genomen vanuit een andere hoek – blijkt dat het niet eiser maar een andere persoon was die tijdens de betreffende bijeenkomst in een lichtblauw shirt met donkerblauwe accenten achter [persoon] stond.
6.5
Eiser handhaaft in beroep zijn ook in de zienswijze naar voren gebrachte standpunt dat de door verweerder gevonden foto afkomstig is van een blog en daarmee niet van een objectieve en betrouwbare bron, en dat niet de door eiser overgelegde foto maar de door verweerder op het internet aangetroffen foto gemanipuleerd is. Eiser bestrijdt in beroep verder dat hij heeft verklaard dat de door hem overgelegde foto in januari 2017 is gemaakt. De foto is volgens eiser gemaakt in 2015, hetgeen volgens hem ook blijkt uit de foto zelf, waarop een datum in 2015 is vermeld. Dat in het rapport van nader gehoor staat dat eiser heeft verklaard dat de foto in januari 2017 is genomen is volgens eiser een kennelijke verschrijving van de hoorambtenaar die niet in de correcties en aanvullingen hoefde te worden gecorrigeerd omdat uit de datum op de foto voldoende blijkt wanneer deze is gemaakt. De conclusie van verweerder dat eiser de foto heeft gemanipuleerd is volgens eiser voorts niet gebaseerd op objectief onderzoek door een deskundige. Daarbij kan dit standpunt volgens eiser niet zonder meer leiden tot de conclusie dat de foto ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn werkzaamheden als lijfwacht van [persoon], maar hoogstens tot uitsluiting van de foto als bewijs.
6.6
Eisers betoog slaagt niet. Eiser heeft er belang bij dat hij als lijfwacht samen met [persoon] op de foto staat. Waarom de opsteller van het door verweerder gevonden blog er belang bij zou hebben dat eiser niet met [persoon] op de foto staat is niet gebleken en door eiser ook niet inzichtelijk gemaakt. Daarbij gaat eiser met zijn betoog eraan voorbij dat verweerder twee foto’s van hetzelfde evenement in 2015 heeft gevonden en dat op beide foto’s niet eisers gezicht maar dat van een andere man is te zien. Eiser heeft tijdens het nader gehoor op de vraag op welke datum de betreffende foto is gemaakt voorts nadrukkelijk geantwoord dat dit in januari 2017 was en dit is door hem niet gecorrigeerd. Dat een correctie niet nodig was omdat op de foto een datum in 2015 staat vermeld volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de datum in 2015 niet op de betreffende foto maar op de andere foto prijkt die eiser ter staving van zijn gestelde werkzaamheden als lijfwacht heeft overgelegd. Daarbij valt, indien het werkelijk om een verschrijving door de hoorambtenaar zou zijn gegaan, niet in te zien waarom eiser daarop niet in zijn correcties en aanvullingen heeft gewezen. De rechtbank volgt verweerder derhalve onverminderd in zijn standpunt dat de door verweerder op het internet aangetroffen foto bij berichtgeving uit 2015 origineel is en dat de door eiser overgelegde foto, die volgens zijn verklaringen tijdens het nader gehoor pas in januari 2017 is gemaakt, is bewerkt. Verweerder heeft dit ook zonder onderzoek door een deskundige kunnen vaststellen. Dat eiser ter onderbouwing van zijn gestelde werkzaamheden als lijfwacht een gemanipuleerde foto heeft overgelegd heeft verweerder hem zwaar mogen aanrekenen en verweerder betoogt niet ten onrechte dat deze omstandigheid in sterke mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde werkzaamheden als lijfwacht van [persoon].
6.7
Verweerder betoogt voorts niet ten onrechte dat eiser wisselend heeft verklaard door tijdens het nader gehoor eerst te verklaren dat hij elke dinsdag en donderdag als lijfwacht werkte, om later te verklaren dat hij op woensdag en donderdag als lijfwacht werkte, om in zijn zienswijze aan te geven dat hij slechts op één vaste dag in de week naar de kerk ging, namelijk op woensdag of, indien nodig, op een andere dag.
6.8
In beroep handhaaft eiser zijn later tijdens het nader gehoor afgelegde verklaring dat hij elke woensdag en donderdag als lijfwacht werkte en soms, indien dat van hem gevraagd werd, ook op andere dagen, en dat hij nooit heeft gezegd dat hij elke dinsdag en donderdag als lijfwacht werkte. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee zijn standpunt zoals weergegeven in de zienswijze, namelijk dat hij slechts op één vaste dag in de week naar de kerk ging, namelijk op woensdag of, indien nodig, op een andere dag, weer verlaat en dat het wisselende karakter van eisers verklaringen daarmee dus ook in beroep niet wordt weggenomen maar juist wordt versterkt. De rechtbank volgt verweerder derhalve onverminderd in zijn standpunt dat eiser wisselend heeft verklaard over de dagen waarop hij als lijfwacht werkzaam zou zijn geweest. Verweerder betoogt niet ten onrechte dat ook eisers wisselende verklaringen op dit punt afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van eisers gestelde werkzaamheden als lijfwacht van [persoon].
6.9
Het enkele feit dat eiser enkele voorwerpen heeft overgelegd – palmnotenpoeder en een amulet – die volgens hem alleen door een lijfwacht van de BDK-kerk kunnen worden overgelegd, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niets af, en eisers standpunt in beroep dat het beschikken over deze goederen zodanig bijzonder is dat het eisers werkzaamheden als lijfwacht aantoont, slaagt niet. Dat het voor iemand die geen lijfwacht voor de BDK-kerk is niet mogelijk is om over palmnotenpoeder en een dergelijk amulet te beschikken is niet aangetoond.
6.1
Ook eisers verklaringen over zijn aanwezigheid bij de aanval van de Congolese autoriteiten op [persoon] die begon op 13 februari 2017 acht verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat het niet geloofwaardig is dat eiser lijfwacht van [persoon] was, heeft eiser op dit punt wisselende, tegenstrijdige, ongerijmde en vage verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser wisselend verklaard over het moment van het verlaten van de kerk op 3 maart 2017, door eerst te verklaren dat hij op 3 maart 2017 pas erg laat, na middernacht, naar huis ging, om later te verklaren dat hij al in de ochtend bij de kerk wegging, om weer later te verklaren dat het vier uur ’s middags was toen hij wegging. Eisers standpunt zoals weergegeven in de zienswijze, namelijk dat hij meende aan te geven dat hij in de ochtend vertrok, zich vervolgens de gehele dag schuilhield en pas tegen middernacht naar huis ging, heeft verweerder ten opzichte van eisers eerdere verklaringen eveneens wisselend mogen achten. Verder heeft verweerder eisers verklaring dat soldaten gedurende de gehele periode van 13 februari 2017 tot 3 maart 2017 rondom het kerkgebouw zaten, waardoor eiser en de andere lijfwachten niet naar buiten konden en geen eten en drinken hadden, in strijd mogen achten met eisers latere verklaring dat andere lijfwachten soms naar huis gingen, dat ook hijzelf even is weggeweest en dat er op 3 maart 2017, toen eiser de kerk verliet, geen soldaten voor de deur aanwezig waren. De door eiser in zijn zienswijze voor deze tegenstrijdigheid gegeven verklaring heeft verweerder ontoereikend mogen achten. Eisers verklaringen over het optreden van de soldaten en de algehele gang van zaken tijdens de belegering heeft verweerder voorts onwaarschijnlijk en ongerijmd mogen achten. Zo valt niet in te zien waarom de soldaten het de lijfwachten zouden hebben toegestaan om af en toe naar huis te gaan, terwijl de soldaten juist tot doel hadden om [persoon] en zijn lijfwachten te arresteren. Verder valt niet in te zien waarom de soldaten aanvankelijk naar de lijfwachten zouden hebben geluisterd, toen zij hen zeiden dat zij de kerk niet binnen mochten gaan. Verweerder betoogt verder niet ten onrechte dat eiser vaag heeft verklaard, nu hij niet heeft kunnen aangeven hoe en wanneer drie collega-lijfwachten tijdens de belegering van de BDK-kerk om het leven zijn gekomen. Eiser heeft voorts tegenstrijdig verklaard door tijdens het nader gehoor te stellen dat er bij de belegering van de DBK-kerk zowel aan de zijde van de BDK-kerk alsook aan de zijde van de autoriteiten doden zijn gevallen, om in zijn correcties en aanvullingen aan te geven dat er geen doden gevallen zijn. De verklaringen van eiser over het aantal mensen dat tijdens de belegering in de kerk aanwezig was heeft verweerder voorts in strijd mogen achten met de informatie daarover in het Thematisch ambtsbericht over de politieke ontwikkelingen en de veiligheidssituatie in de DRC van 31 oktober 2017. Zo heeft eiser verklaard dat er op 13 februari 2017 meer dan vijfhonderd mensen in de kerk aanwezig waren en dat na vier dagen, toen alle vrouwen en kinderen weg moesten, tweehonderd lijfwachten overbleven. Blijkens het ambtsbericht hadden zich op 13 februari 2017 echter slechts ongeveer dertig BDK-aanhangers in de kerk verschanst en was dit aantal ten tijde van de aanval op 3 maart 2017 juist opgelopen tot enkele honderden. Eisers standpunt in beroep dat zijn verklaring dat er 17 februari 2017 tweehonderd lijfwachten aanwezig waren niet in strijd is met de aanwezigheid op 3 maart 2017 van enkele honderden BDK-aanhangers waarover het ambtsbericht spreekt, doet niet af aan het feit dat het aantal aanwezige BDK-aanhangers blijkens het ambtsbericht toenam, terwijl dat volgens eisers verklaringen juist afnam.
6.11
Dat eiser vanwege zijn werkzaamheden als lijfwacht van [persoon] actief wordt gezocht door de autoriteiten van de DRC acht verweerder ook niet ten onrechte ongeloofwaardig. Nog daargelaten dat het niet geloofwaardig is dat eiser lijfwacht van [persoon] was en dat hij in die hoedanigheid bij de belegering van de BDK-kerk van 13 februari 2017 tot 3 maart 2017 aanwezig was, heeft eiser ook ten aanzien van dit relevante element wisselende en ongerijmde verklaringen afgelegd. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij ten tijde van de inval in zijn huis op 3 maart 2017 niet thuis was, om anderzijds te verklaren dat hij toen wel thuis was maar dat niemand dat wist. Eisers standpunt in beroep dat hij al bij aanvang van het nader gehoor heeft aangegeven dat de soldaten dachten dat hij niet thuis was, had hij in zijn correcties en aanvullingen naar voren kunnen en moeten brengen. Verder heeft eiser eerst stellig verklaard dat de soldaten op
3 maart 2017 omstreeks 00:00 uur bij zijn huis zijn langs geweest, om later te verklaren dat hij niet weet hoe laat het was toen de soldaten die dag langs kwamen en dat hij dit ook niet aan zijn vrouw heeft gevraagd. Gelet op de omschreven gebeurtenissen in de periode
17 februari 2017 tot 3 maart 2017 en meer in het bijzonder de inval in eisers huis op 3 maart 2017 en het feit dat de autoriteiten mensen geld gaven in ruil voor informatie over de verblijfplaats van BDK-leden, heeft verweerder voorts ongerijmd mogen achten dat eiser naar eigen zeggen op 10 maart 2017 nog naar zijn werk is gegaan. De door eiser in zijn zienswijze en in beroep gegeven verklaring dat hij naar zijn werk ging om te voorkomen dat zijn werkgever hem van verduistering zou verdenken en dat hij in een auto met chauffeur naar zijn werk ging, wat zijn angst om op straat te worden gezien enigszins wegnam, doet aan deze ongerijmdheid niet af. Gelet op de aard en ernst van de omschreven gebeurtenissen heeft verweerder verder ongerijmd mogen achten dat eiser na de gestelde tweede inval in zijn huis op 17 maart 2017 slechts vier dagen zou hebben ondergedoken om vervolgens weer naar zijn bij de autoriteiten bekende huisadres terug te keren, dat hij vervolgens kennelijk zonder directe aanleiding van 4 tot 19 april 2017 ter ontspanning in Benin is geweest om daarna weer naar zijn gebruikelijke adres terug te keren, en dat hij op 30 april 2017, de dag waarop soldaten voor de derde keer zijn huis zouden zijn binnengevallen nog ‘gewoon een beetje naar buiten ging’. Eisers verklaring in beroep dat hij niet althans niet slechts ter ontspanning naar Benin ging maar ook vanwege de onrust die in zijn woonplaats heerste, dat hij naar Benin ging omdat hij daarvoor geen visum nodig had en dat hij op een zeker moment genoodzaakt was om vanuit Benin weer naar huis terug te keren omdat hij op dat moment voor zijn gezin moest zorgen, neemt voornoemde ongerijmdheid naar het oordeel van de rechtbank niet weg. Verweerder heeft eiser voorts mogen aanrekenen dat pas tegen het einde van het tweede deel van het nader gehoor heeft verklaard dat er op 30 april 2017 een derde inval heeft plaatsgevonden, terwijl hij eerder nadrukkelijk heeft verklaard dat de autoriteiten slechts twee keer bij zijn huis zijn langs geweest. Eisers standpunt in beroep dat het voorgaande eiser niet kan worden tegengeworpen omdat het gehoor in twee dagen is opgesplitst en omdat het pas na ontvangst van het verslag van het gehele gehoor mogelijk was om correcties en aanvullingen in te dienen, slaagt niet. Verwezen wordt naar hetgeen in dit verband hierboven al is overwogen. Verweerder heeft voorts bij de beoordeling van de geloofwaardigheid mogen betrekken dat eiser naar eigen zeggen nog in maart 2017 een paspoort heeft aangevraagd en verkregen en dat hij daarmee vervolgens probleemloos zijn land van herkomst heeft kunnen in- en uitreizen. Dit duidt er niet op dat eiser door de Congolese autoriteiten gezocht wordt en doet daarmee verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van het gestelde. Eisers standpunt in de zienswijze en in beroep dat hij een paspoort kon aanvragen omdat de coördinatie en samenwerking tussen de verschillende overheidsinstanties in de DRC niet zo goed verloopt kan gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing niet slagen. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder eveneens ongeloofwaardig mogen achten dat er op 17 mei 2017 opnieuw een inval in eisers huis heeft plaatsgevonden en dat zijn vrouw daarbij is mishandeld met als gevolg dat zij en de kinderen eveneens het land hebben verlaten.
6.12
Het standpunt van de gemachtigde van eiser ter zitting dat verweerder de ongeloofwaardigheid van de relevante elementen ten onrechte geheel dan wel overwegend heeft gebaseerd op de bevindingen ten aanzien van de door eiser overgelegde foto slaagt niet. Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt heeft verweerder alle relevante elementen afzonderlijk beoordeeld en de ongeloofwaardigheid daarvan niet louter gestoeld op de bevindingen ten aanzien van de door eiser overgelegde foto, maar ook op de vele tegenstrijdige, wisselende, ongerijmde en vage verklaringen van eiser. Verwezen wordt naar het bovenstaande.
6.13
Eiser stelt in beroep dat hij vanwege zijn functie als lijfwacht van [persoon] en zijn lidmaatschap van de BDK-kerk bij terugkeer naar de DRC zal worden onderworpen aan ernstige mishandeling of zal worden vermoord. Eiser verwijst hiertoe naar het ook in zijn zienswijze aangehaalde Algemeen Ambtsbericht inzake de Democratische Republiek Congo van 19 mei 2016 en een bij de zienswijze gevoegd nieuwsbericht van rfi.fr van 9 augustus 2017, getiteld, ‘RDC: à qui profitent les attaques de la secte Bundu dia Kongo?’. Gelet op de ongeloofwaardigheid van eisers werkzaamheden als lijfwacht van [persoon] behoefde verweerder eisers verklaringen daarover niet aan het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM te toetsen. Dat eiser louter vanwege zijn lidmaatschap van de BDK-kerk voor vervolging of ernstige schade te vrezen heeft, heeft verweerder voorts niet ten onrechte niet aangenomen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit het door eiser aangevoerde niet blijkt dat leden van de BDK-kerk in de DRC louter vanwege hun lidmaatschap te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade. Aan de door eiser in dit verband overgelegde lidmaatschapskaart en de schriftelijke verklaring van een vertegenwoordiger van de BDK-kerk in Europa van 13 september 2017 heeft verweerder niet de waarde hoeven toekennen die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Aan eisers lidmaatschapskaart komt geen waarde toe nu eisers lidmaatschap van de BDK-kerk niet in geschil is. De verklaring van de vertegenwoordiger van de BDK-kerk in Europa is voorts niet in origineel en zonder vertaling overgelegd en is daarbij, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, niet afkomstig van een objectieve en verifieerbare bron. Verder vermeldt deze verklaring blijkens eisers eigen verklaringen niet meer dan dat hij lid is van de BDK-kerk en dat hij volgens de vertegenwoordiger uit zijn land is gevlucht vanwege zijn problemen. Deze enkele verklaring is onvoldoende om aan te nemen dat eiser louter vanwege zijn lidmaatschap van de BDK-kerk voor vervolging of ernstige schade te vrezen heeft. Daarbij kan deze enkele verklaring er niet toe leiden dat de ongeloofwaardig geachte relevante elementen alsnog geloofwaardig moeten worden geacht.
7. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser niet ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel