Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling
[de man] ,
[de vrouw] ,
Het procesverloop
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. I. Aardoom-Fuchs;
- de vader.
Rechtbank Den Haag
Op 19 maart 2018 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2003. Het verzoek tot ondertoezichtstelling was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. De Raad maakte zich zorgen over de instabiele en onvoorspelbare opvoedingssituatie, gekenmerkt door spanningen, ruzies en de alcoholverslaving van de vader. De minderjarige was blootgesteld aan chronische stress en de constante dreiging van ruzies tussen de ouders, wat haar welzijn en emotionele veiligheid bedreigde.
Tijdens de zitting op 19 maart 2018, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn zowel de ouders als de minderjarige gehoord. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige feitelijk bij de moeder verblijft. De vader heeft erkend dat hij verslaafd is aan alcohol en dat dit de oorzaak is van de problemen. De moeder heeft echter betoogd dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling alleen maar stress oplevert.
De kinderrechter heeft overwogen dat voor een ondertoezichtstelling vereist is dat de minderjarige in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Gezien de recente veranderingen in de thuissituatie, waaronder de verhuizing van de vader en de aanvraag van de moeder voor scheiding van tafel en bed, zijn de zorgen omtrent de minderjarige grotendeels afgenomen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige en heeft het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.