ECLI:NL:RBDHA:2018:3713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit houder, had een aanvraag ingediend op 22 september 2016, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de werkzaamheden van eiser niet als arbeid als zelfstandige konden worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat hij zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte, maar de rechtbank vond dat de staatssecretaris niet afdoende had aangetoond dat de middelen van eiser niet duurzaam waren. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing op het bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Schuitemaker).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 30 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T.M. Butt. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1967 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Eiser heeft in Italië de status van langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 8 van de Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezetenen onderdanen van derde landen (de Richtlijn).
2. Op 22 september 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft eisers aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond zelfstandig over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Eiser heeft een uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat hij met ingang van 20 mei 2014 de eenmanszaak [naam eenmanszaak] drijft. Eiser heeft echter geen ondernemingsplan overgelegd. De overgelegde financiële stukken zien enkel op de jaren 2014 en 2015 en aangiften omzetbelasting ter verificatie van de opgevoerde omzetgegevens ontbreken. Ook is de bestendigheid/duurzaamheid van de onderneming niet aangetoond door bijvoorbeeld overeenkomsten met opdrachtgevers of facturen. Verweerder acht daarom de toekomstperspectieven en continuïteit van eisers onderneming onzeker.
3. In de bezwaarfase heeft eiser de volgende stukken over zijn eenmanszaak overgelegd:
  • Exploitatiebegroting en liquiditeitsprognose
  • Detailprognose
  • Aangifte inkomstenbelasting 2016
  • Aangiften omzetbelasting 2015, 2016 en eerste kwartaal van 2017
  • Verkoopfacturen van 2015 en 2016
  • De verkoopfacturen en kasadministratie van het eerste kwartaal van 2017
4. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake is van arbeid als zelfstandige. De overgelegde facturen zijn per e-mailbericht verzonden door [bedrijf] , waarvan [persoon A] directeur grootaandeelhouder is, aan de gemachtigde van eiser. Verweerder merkt hierbij op dat het bevreemding wekt dat [persoon A] directeur is van een bedrijf dat [bedrijf] heet en dat deze ook bekend staat als [vergelijkbare naam eenmanszaak] . Verweerder geeft vervolgens aan dat eiser heeft aangegeven klanten te werven, maar geen overeenkomsten of intentieverklaringen van andere mogelijke opdrachtgevers heeft overgelegd. Ook ontbreekt een ondernemingsplan. Eiser heeft dan ook niet inzichtelijk gemaakt hoe hij andere opdrachtgevers denkt te zullen acquireren. De afhankelijkheid van één opdrachtgever is een gevaar voor de continuïteit van de onderneming. Verder is niet gebleken dat eiser zelf over bedrijfsmiddelen beschikt nu eiser heeft verklaard een bedrijfsruimte te huren bij [persoon A] , maar een huurcontract hiervan ontbreekt. Weliswaar blijkt uit de aanvullende stukken dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar gelet op het voorgaande is volgens verweerder niet aangetoond dat deze middelen ook als duurzaam aangemerkt kunnen worden.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij heeft aangetoond dat hij sinds 2014 arbeid als zelfstandige verricht en daaruit duurzame inkomsten genereert. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiser toegelicht dat in het begin zijn klanten werden aangeleverd door [persoon A] , maar dat hij daarna via mond-op-mondreclame een uitgebreide klantenkring heeft opgebouwd. Dit blijkt ook uit de overgelegde facturen. Verweerder gaat er daarnaast aan voorbij dat eiser over specialistische kennis en vaardigheden beschikt en in [plaats] de enige is die [werkzaamheden] uitvoert. Ten aanzien van het huurcontract voert eiser aan dat dit contract niks zegt over de vraag of hij als zelfstandige kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft eiser facturen overgelegd waaruit blijkt dat hij huur betaalt voor de garageruimte en het aanwezige gereedschap. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. In artikel 15 van de Richtlijn zijn de voorwaarden voor verblijf in een tweede lidstaat neergelegd. Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn kunnen de lidstaten betrokkene vragen bewijzen te overleggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. De lidstaten beoordelen deze inkomsten afgaande op de aard en de regelmaat ervan, waarbij zij rekening mogen houden met het niveau van het minimumloon en het minimumpensioen. In artikel 15, vierde lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Richtlijn is bepaald dat de aanvraag vergezeld gaat van overeenkomstig de nationale wetgeving vereiste bewijsstukken waaruit blijkt dat betrokkene voldoet aan de desbetreffende voorwaarden. In het bijzonder wanneer het gaat om de uitoefening van een economische activiteit als zelfstandige, mag van betrokkene bewijs worden verlangd dat hij beschikt over de volgens het nationale recht noodzakelijke middelen om een dergelijke economische activiteit uit te oefenen, waarbij hij de vereiste documenten en vergunningen overlegt.
6.1
De Richtlijn is onder meer geïmplementeerd in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
6.2
Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Vb 2000 in samenhang met artikel 3.30, vijfde lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan een langdurig ingezetene die:
b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en
c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser over voldoende middelen van bestaan beschikt, maar dat deze middelen niet als duurzaam aangemerkt kunnen worden. Daartoe heeft verweerder van belang geacht dat eiser geen ondernemingsplan noch intentieverklaringen van klanten heeft overgelegd. Eiser wijst er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat het document genaamd ‘Detailprognose [naam eenmanszaak] [plaats] ’ van 20 januari 2017 in ieder geval enkele eigenschappen van een ondernemingsplan heeft. De rechtbank constateert evenwel met verweerder dat deze detailprognose geen acquisitieplan bevat en ook zijn er geen intentieverklaringen van klanten overgelegd. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting toegelicht dat eiser de enige is in regio [plaats] die [werkzaamheden uitvoert] . Ook heeft eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar uitgelegd dat hij na de hulp in de beginfase van [persoon A] inmiddels zelf zijn klanten werft via mond-op-mondreclame. Verder is toegelicht dat vanwege de wet- en regelgeving periodiek onderhoud van de [apparatuur] vereist is, waardoor klanten telkens bij eiser terugkomen. Verweerder heeft één en ander niet betwist. Het voorgaande staat gedeeltelijk beschreven in de detailprognose en is verder aangetoond met een grote hoeveelheid aan overgelegde facturen, waaruit blijkt dat eiser vele cliënten verspreid over het hele land heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande niet afdoende heeft gemotiveerd waarom eisers middelen van bestaan onvoldoende duurzaam zijn. De enkele stelling ter zitting dat in de toekomst iemand anders dezelfde werkzaamheden kan gaan uitoefenen in de regio [plaats] , betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis en kan daarom niet tot een ander oordeel leiden. Overigens merkt de rechtbank op dat eiser dit risico in zijn detailprognose heeft erkend en als ‘beperkt’ heeft omschreven gelet op de specialistische aard van de activiteiten en de gestelde eisen vanuit de overheid waaraan het geleverde werk dient te voldoen.
Dat in het bestreden besluit staat dat de e-mailberichten met facturen zijn verzonden door het bedrijf van [persoon A] en dat het bevreemding opwekt dat [persoon A] directeur is van een bedrijf dat bekend staat als [vergelijkbare naam eenmanszaak] , kan de rechtbank zonder nadere motivering niet volgen. Uit de facturen blijkt namelijk duidelijk dat deze afkomstig zijn van het bedrijf van eiser. Verder is de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van de huurovereenkomst, ongeacht de reden hiervoor, niet afdoende is om te concluderen dat er geen sprake is van een duurzaam inkomen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de werkzaamheden van eiser gelet op de duurzaamheid daarvan niet kunnen worden aangemerkt als arbeid als zelfstandige.
8. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.