ECLI:NL:RBDHA:2018:3872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de opschorting van archiefbescheiden

Op 5 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de opschorting van de overbrenging van sociale dossiers naar het Nationaal Archief. Eiser, die betrokken was bij de regeling voor toekenning van een buitengewoon pensioen voor oorlogsgetroffenen, had verzocht om het besluit van 11 januari 2012, dat de opschorting van deze overbrenging voor tien jaar regelde, in te trekken. De rechtbank moest beoordelen of de brief van verweerder van 20 maart 2017, waarin het verzoek werd afgewezen, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat de brief van 20 maart 2017 geen rechtsgevolg had en niet als een besluit kon worden aangemerkt, omdat eiser niet als belanghebbende kon worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat het belang van eiser niet voldoende onderscheidend was van dat van andere gebruikers van de archieven. Hierdoor was het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een belanghebbende om een voldoende objectief en actueel persoonlijk belang aan te tonen om als zodanig te worden erkend in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken en de mogelijkheid voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/6334

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Schaap en mr. H.L. Hardiwinangun).

Procesverloop

Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder het verzoek van eiser om het besluit van 11 januari 2012 in te trekken afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018.
Eiser is verschenen vergezeld door zijn schoonmoeder.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij besluit van 22 december 2011 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan verweerder op grond van artikel 13, derde lid, van de Archiefwet 1995 (AW) een machtiging tot opschorting van de overbrenging van de archiefbescheiden verleend. Het betreft de afgesloten sociale dossiers betreffende de uitvoering van de regeling voor toekenning van een buitengewoon pensioen of periodieke uitkering voor oorlogsgetroffenen of hun nabestaanden (1947-2009) (hierna: de sociale dossiers). Aan deze machtiging is de voorwaarde verbonden dat het betreffende archief voor wetenschappelijk onderzoek toegankelijk is volgens het ‘Protocol wetenschappelijk onderzoek in dossiers betreffende uitvoering wetten verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen’.
2. Ingevolge artikel 13, derde lid, van de AW – voor zover thans van belang – kan, indien archiefbescheiden ouder dan twintig jaar door het overheidsorgaan nog veelvuldig worden gebruikt of geraadpleegd, op verzoek van de zorgdrager machtiging tot opschorting van de overbrenging van die archiefbescheiden worden verleend door de minister (…).
Ingevolge het vierde lid wordt de in het derde lid bedoelde machtiging, waaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, verleend voor een periode van ten hoogste tien jaar, na afloop waarvan verlenging kan worden verkregen.
3. Verweerder heeft van deze machtiging gebruik gemaakt en bij besluit van 11 januari 2012 de overdracht van de afgesloten sociale dossiers betreffende de uitvoering van de regeling voor toekenning van een buitengewoon pensioen of periodieke uitkering voor oorlogsgetroffenen of hun nabestaanden (1947-2009) (hierna: de sociale dossiers) voor een periode van 10 jaar opgeschort (Staatscourant 2012, nr. 1684 van 31 januari 2012).
4. Eiser heeft verweerder bij brief van 2 januari 2017 verzocht het besluit van 11 januari 2012 in te trekken en de sociale dossiers over te brengen naar het Nationaal Archief.
5. Bij brief van 20 maart 2017 heeft verweerder het verzoek van eiser om het besluit van 11 januari 2012 in te trekken afgewezen, omdat dit besluit in rechte vast staat en dus niet nietig is en geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die in een procedure tegen de eerdere besluitvorming niet konden en behoorden te worden aangevoerd. Daarmee heeft verweerder – overeenkomstige – toepassing gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Eiser heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Bij het besteden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
7. Eiser voert in beroep aan dat wel sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en ook dat verweerder van het besluit van 11 januari 2012 moet terugkomen omdat dit besluit evident onredelijk is.
8. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij zich aansluit bij het door de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap in de zaak SGR 17/5447 ingenomen standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij de opschorting van de overdracht van de sociale dossiers aan het Nationaal Archief en dat de brief van 20 maart 2017 dus niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb.
Oordeel van de rechtbank
9.1.
De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft geacht. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of de brief van 20 maart 2017 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en, in dat verband, of eiser als belanghebbende is aan te merken.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 20 maart 2017 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb om de volgende redenen.
9.3.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
9.4.
De brief van 20 maart 2017 heeft geen rechtsgevolg en met deze brief is ook geen rechtsgevolg beoogd. Verweerder wenst immers de bestaande situatie – de opschorting van de verplichting om de sociale dossiers over te brengen naar het Nationaal Archief – niet te wijzigen.
9.5
De brief van 20 maart 2017 zou wel zijn aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, indien deze brief zou moeten worden aangemerkt als een afwijzing van een aanvraag. Immers, ingevolge artikel 1:3, tweede lid, wordt onder een besluit ook verstaan de afwijzing van een aanvraag. Van een aanvraag is evenwel slechts sprake indien het verzoek afkomstig is van een belanghebbende (zie artikel 1:3, derde lid, van de Awb).
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet is aan te merken als belanghebbende bij een besluit tot opschorting van de verplichting van artikel 12, eerste lid, van de AW of een besluit tot intrekking daarvan. Onder belanghebbende wordt immers verstaan degene wiens belang rechtstreeks bijeen besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb). Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt moet sprake zijn van een voldoende objectief en actueel eigen persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het gevraagde besluit.
9.6.
Een besluit tot opschorting van de verplichting om archiefbescheiden over te brengen naar een archiefbewaarplaats of tot intrekking van zo’n besluit raakt op gelijke wijze alle personen die deze archieven, in dit geval van de SVB dan wel het Nationaal Archief, willen raadplegen. Ook eiser heeft, gelet op zijn onderzoek naar [persoon A] en de andere verzetslieden, belang bij een besluit van verweerder tot opschorting van de verplichting om archiefbescheiden over te brengen naar een archiefbewaarplaats of tot intrekking van zo’n besluit.
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij deze besluiten te kunnen worden aangemerkt dient zijn belang zich echter in voldoende mate te onderscheiden van dat van andere gebruikers en potentiële gebruikers van deze archieven. De omstandigheid dat eiser de sociale dossier na overbrenging daarvan wil raadplegen in het Nationaal Archief onderscheidt zich onvoldoende van het belang van iedere andere gebruiker van de archieven van de SVB of het Nationaal Archief. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1177).
Nu eiser geen belanghebbende is, kan de brief van 20 maart 2017 niet worden aangemerkt als een afwijzing van een aanvraag en is deze brief dus niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
9.7.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van die wet is, voor zover hier relevant, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus afhankelijk gesteld van het recht beroep in te stellen.
Nu de brief van 20 maart 2017 niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kon tegen deze brief geen bezwaar worden gemaakt.
9.8.
De conclusie van het voorgaande is dat verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
9.9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9.10.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-. aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. G. van Zeben-de Vries en mr. A.G.J. van Ouwerkerk, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.