3.1.1Inleiding
[gedupeerde rechtspersoon] (hierna: [gedupeerde rechtspersoon] ), gevestigd te [Land vestiging bedrijf] , heeft op 17 en 22 maart 2017 de volgende girale betalingen verricht naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ):
- een bedrag van $ 179.088,00 (€ 165.010,92) op 17 maart 2017;
- een bedrag van $ 1.089.648 (€ 1.006.789,25) op 22 maart 2017.
Voornoemde betalingen waren bestemd voor het zusterbedrijf van [gedupeerde rechtspersoon] , [betrokkene 1] ( [betrokkene 1] ), gevestigd te India. De ontvangst van het bedrag van in totaal € 1.171.800,17 op de bankrekening van [betrokkene 4] lijkt te zijn veroorzaakt doordat met gebruikmaking van valse e-mailadressen - te weten e-mailadressen die slechts een geringe afwijking vertoonden ten opzichte van de werkelijke e-mailadressen - is gecommuniceerd tussen een medewerker van [gedupeerde rechtspersoon] enerzijds (de heer [betrokkene 5] ) en een medewerker van [betrokkene 1] anderzijds (de heer [betrokkene 5] ). Omdat [gedupeerde rechtspersoon] nog onbetaalde facturen met betrekking tot de aankoop van ammoniumchloride van [betrokkene 1] had openstaan, heeft [betrokkene 1] verzocht om betaling van deze facturen. Door middel van een vals e-mailbericht is vervolgens verzocht om de betaling van deze facturen te verrichten naar een ander bankrekeningnummer dan gebruikelijk in verband met een accountantscontrole. Daarbij is een bankrekening met het nummer [rekeningnummer] aan [gedupeerde rechtspersoon] doorgegeven. In de veronderstelling dat [gedupeerde rechtspersoon] de openstaande facturen van [betrokkene 1] betaalde, zijn voornoemde betalingen op 17 en 22 maart 2017 verricht naar het bankrekeningnummer van [betrokkene 4] .
Vaststaat dat een deel van het door [gedupeerde rechtspersoon] aan [betrokkene 4] overgemaakte bedrag van € 1.171.800,17 is overgemaakt naar diverse bankrekeningen en contant is opgenomen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of er sprake is geweest van oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] en of de verdachte in strafrechtelijke zin betrokken is geweest bij deze oplichting. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering van het bedrag van € 1.171.800,17 dat [gedupeerde rechtspersoon] naar de bankrekening van [betrokkene 4] heeft overgemaakt en of de verdachte voornoemd bedrag dat van [gedupeerde rechtspersoon] afkomstig was, heeft witgewassen.
3.1.3Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] primair op het standpunt gesteld dat er in het geheel geen sprake is geweest van oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] . Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van dit onderwerp aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van de verduistering heeft de verdediging vrijspraak bepleit op grond van het feit dat [betrokkene 4] rechtmatig – immers uit hoofde van een onverschuldigde betaling - over het geld van [gedupeerde rechtspersoon] beschikte.. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat onduidelijk is wie de girale betalingen heeft verricht en dat het dossier te weinig aanknopingspunten bevat voor het bewijzen van het ten laste gelegde medeplegen van verduistering. Dat de verdachte over de bankpas van de bankrekening op naam van [betrokkene 4] kon beschikken, houdt nog niet in dat hij de betalingen vanaf die bankrekening heeft verricht. Voor zover wel sprake zou zijn van verduistering kan het hoogstens gaan om de overgeschreven bedragen.
Met betrekking tot het witwassen heeft de verdediging aangevoerd dat indien ervan wordt uitgegaan dat er geen sprake was van oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] , het geld dat op de bankrekening van [betrokkene 4] is overgemaakt dan ook geen criminele herkomst had. Daarnaast heeft er geen enkele verduisteringshandeling met het geld plaatsgevonden om welke reden de verdediging vrijspraak van het witwassen vraagt. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het witwassen slechts bewezen kan worden voor zover dat ziet op het bedrag dat is verduisterd.
3.1.4De beoordeling van de tenlastelegging
Oplichting
De rechtbank stelt voorop dat voor het antwoord op de vraag of sprake is geweest van oplichting uitgangspunt is of bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven is geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen zijn gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek van de politie naar de gebruikte valse e-mailadressen weliswaar geen resultaat heeft opgeleverd, maar dat wel vaststaat dat bij de e-mailwisseling tussen [gedupeerde rechtspersoon] en [betrokkene 1] gebruik is gemaakt van valse e-mailadressen. Bovendien is gebleken dat daarbij een valse hoedanigheid is aangenomen doordat men zich op enig moment heeft voorgedaan als medewerker van [gedupeerde rechtspersoon] enerzijds en een medewerker van [betrokkene 1] anderzijds. Ook staat vast dat door middel van het verzenden van een e-mailbericht met een vals adres een onjuist bankrekeningnummer aan [gedupeerde rechtspersoon] is doorgegeven waarna [gedupeerde rechtspersoon] is overgegaan tot de betaling van een bedrag van in totaal € 1.171.800,17 aan [betrokkene 4] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij [gedupeerde rechtspersoon] door listige kunstgrepen en het aannemen van een valse hoedanigheid een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen waardoor zij is bewogen tot de afgifte van een bedrag van € 1.171.800,17 aan [betrokkene 4] . Alhoewel deze vorm van bedrieglijk handelen in strafrechtelijke zin is aan te merken als oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] , bevat het dossier onvoldoende bewijs om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte de persoon is geweest die [gedupeerde rechtspersoon] - al dan niet in vereniging - heeft opgelicht, zodat de rechtbank de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Verduistering
Voor een bewezenverklaring ter zake van verduistering is uitgangspunt dat de verdachte het geld anders dan door misdrijf onder zich heeft verkregen. De rechtbank komt op gronden zoals hierna in dit vonnis vermeld tot de conclusie dat de verdachte van de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] heeft geweten en dus wist van de criminele herkomst van de geldbedragen die aan [betrokkene 4] zijn overgemaakt. Hiermee is gegeven dat de verdachte het geld ten bedrage van € 1.171.800,17 niet anders dan door misdrijf onder zich had. De omstandigheid dat er in civielrechtelijke zin sprake kan zijn geweest van een onverschuldigde betaling aan [betrokkene 4] maakt het voorgaande niet anders nu in strafrechtelijke zin een oplichting aan de verkrijging van de geldbedragen ten grondslag heeft gelegen. Aangezien de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte het geld anders dan door misdrijf onder zich heeft verkregen, acht zij de verduistering niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij de verdachte daarvan vrijspreken.
Witwassen
Gelet op het voorgaande is uitgangspunt dat de geldbedragen die [gedupeerde rechtspersoon] naar de bankrekening van [betrokkene 4] heeft overgemaakt afkomstig zijn van misdrijf, namelijk de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] .
De verdachte heeft ter terechtzitting voor het eerst verklaard dat hij - op het moment dat de geldbedragen van [gedupeerde rechtspersoon] op de bankrekening van [betrokkene 4] stonden - de vennootschap [betrokkene 4] ter beschikking heeft gesteld aan twee personen die met deze vennootschap handel dreven. Genoemde personen zouden nadat de geldbedragen waren ontvangen op de bankrekening van [betrokkene 4] bij de verdachte thuis in zijn aanwezigheid girale betalingen hebben verricht, aldus de verdachte. De rechtbank acht het verhaal van de verdachte dat anderen dan hijzelf en zijn medeverdachte de vennootschap [betrokkene 4] in gebruik hadden echter niet aannemelijk. Het dossier bevat daar verder ook geen aanknopingspunten voor.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van de verdachte vast dat hij geweten heeft van de binnenkomst van de geldbedragen van [gedupeerde rechtspersoon] op de bankrekening van [betrokkene 4] en dat hij betrokken is geweest bij het feitelijk uitvoeren van de girale overboekingen naar derden.Dit wordt ook ondersteund door het feit dat er twee bankpassen van twee bankrekeningen van [betrokkene 4] in de woning van de verdachte zijn aangetroffen.De verdachte had daarmee de feitelijke mogelijkheid om over het geld op de bankrekening van [betrokkene 4] te beschikken. De rechtbank stelt in het licht van het voorgaande voorts vast dat de verdachte degene is geweest die de overboekingen vanaf de bankrekening van [betrokkene 4] heeft verricht en dat het ervoor gehouden moet worden dat de verdachte zich op dat moment bewust was van het feit dat [gedupeerde rechtspersoon] substantiële geldbedragen aan [betrokkene 4] had overgemaakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting voor het eerst verklaard dat hij zowel een stempel als een contract waarop “international sale contract” staat - beiden direct in verband te brengen met zijn wetenschap van de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] - aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft overhandigd.Ook zijn in de woning van de verdachte handgeschreven notities aangetroffen. In deze notities staat onder andere geschreven: “totaalbedrag = 1.089.648,00” en “verkoop amonnium chloride Fertilizer”. Deze zinsneden zijn dusdanig van aard, dat ook deze direct in verband zijn te brengen zijn met wetenschap van de verdachte van de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] .
Bovengenoemde omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - maken, gelet op het feit dat de verdachte geen enkele aannemelijke verklaring heeft gegeven waarom hij erop kon vertrouwen dat de van [gedupeerde rechtspersoon] ontvangen geldbedragen niet van misdrijf afkomstig waren, dat het ervoor gehouden moet worden dat de verdachte van de oplichting van [gedupeerde rechtspersoon] heeft geweten en dus wist van de criminele herkomst van de geldbedragen.
Ook blijkt uit de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1]en medeverdachte [medeverdachte 2]dat de verdachte degene is geweest die opdracht heeft gegeven tot het pinnen van contant geld en staat bovendien vast dat de verdachte zelf contant geld heeft opgenomen.
Met de wetenschap dat de geldbedragen van [gedupeerde rechtspersoon] van misdrijf afkomstig waren, heeft de verdachte een bedrag van ruim € 370.000,- voorhanden gehad, overgedragen en omgezet en dat geld in de periode van 17 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 daarbij als volgt aangewend:
- naar Yokko B.V. is in totaal een bedrag van € 19.050,10 overgemaakt;
- naar een privébankrekeningnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] is in totaal een bedrag van € 10.010,00 overgemaakt;
- naar [betrokkene 6] is in totaal een bedrag van € 48.709,96 overgemaakt;
- naar [betrokkene 7] is een bedrag van € 108.406,02 overgemaakt;
- naar [betrokkene 8] is in totaal een bedrag van € 118.001,14 overgemaakt;
- naar [betrokkene 9] is een bedrag van € 27.500,00 overgemaakt;
- verschillende contante opnames hebben plaats gevonden tot een bedrag van € 40.000,00.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 370.000,00. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte een bedrag van € 1.171.800,17 heeft witgewassen. Uit de bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de verdachte voor een bedrag hoger dan € 370.000,00 witwashandelingen heeft verricht. De enkele ontvangst van het bedrag van € 1.171.800,17 op de bankrekening van [betrokkene 4] is voor een bewezenverklaring ter zake van witwassen van laatstgenoemd bedrag onvoldoende.
De rechtbank ziet voorts geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat tussen de verdachte en een van de medeverdachten dan wel anderen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het witwassen van enig bedrag dat van misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.