ECLI:NL:RBDHA:2018:4023
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheidstelling van een bestuurder voor omzetbelastingschulden van een BV en de invorderingsrente
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als bestuurder van een BV aansprakelijk was gesteld voor omzetbelastingschulden, en de ontvanger van de Belastingdienst. De eiser was bestuurder van de BV van 11 december 2013 tot 3 december 2015. De Belastingdienst had bij beschikking van 19 augustus 2016 de eiser aansprakelijk gesteld voor openstaande omzetbelastingschulden van de BV, die in totaal € 291.446 bedroegen. Eiser maakte bezwaar tegen deze aansprakelijkstelling, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hij stelde beroep in, maar verscheen niet ter zitting. De Belastingdienst werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser stelde dat hij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de belastingschulden, omdat de BV betalingsonmacht tijdig had gemeld. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat de melding tijdig was gedaan. De rechtbank concludeerde dat eiser terecht aansprakelijk was gesteld voor de omzetbelastingschulden, maar dat de aansprakelijkstelling voor de invorderingsrente niet terecht was, omdat deze nog niet bij beschikking was vastgesteld. De rechtbank verminderde het bedrag van de aansprakelijkstelling tot € 285.417 en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.