ECLI:NL:RBDHA:2018:4094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers op grond van ongeloofwaardig asielrelaas
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van twee Iraakse eisers, een vader en zijn zoon, die asiel aanvroegen in Nederland. De eisers, geboren in respectievelijk 1992 en 1959, stelden dat zij vanwege hun betrokkenheid bij de Iraakse overheid en de dreiging van de [groepering] groepering in Irak, bescherming zochten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen echter afgewezen, omdat het asielrelaas van de eisers als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij de argumenten van de staatssecretaris heeft gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat hun verklaringen inconsistent waren. De rechtbank merkte op dat de vader van eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd werd en dat de stellingen over de betrokkenheid van de zoon bij een incident in 2014 niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.