ECLI:NL:RBDHA:2018:4094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
NL18.6968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers op grond van ongeloofwaardig asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van twee Iraakse eisers, een vader en zijn zoon, die asiel aanvroegen in Nederland. De eisers, geboren in respectievelijk 1992 en 1959, stelden dat zij vanwege hun betrokkenheid bij de Iraakse overheid en de dreiging van de [groepering] groepering in Irak, bescherming zochten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen echter afgewezen, omdat het asielrelaas van de eisers als ongeloofwaardig werd beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij de argumenten van de staatssecretaris heeft gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun stellingen en dat hun verklaringen inconsistent waren. De rechtbank merkte op dat de vader van eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk bedreigd werd en dat de stellingen over de betrokkenheid van de zoon bij een incident in 2014 niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen terecht zijn afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.6967 en NL17.6968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], geboren op [geboortedatum eiser 1] 1992, eiser

en
[eiser 2], geboren op [geboortedatum eiser 2] 1959, eiser
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Rennen).

ProcesverloopBij besluiten van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer J. Suleyman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum eiser 1] 1992 en op [geboortedatum eiser 2] 1959. Eisers stellen daarnaast de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser [eiser 1] (hierna: eiser) is de zoon van eiser [eiser 2] (hierna: vader van eiser). Eisers hebben op 24 oktober 2015 asielaanvragen ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2012 werkzaam is bij de Iraakse overheid als communicatiemedewerker bij de raad van de premier. In juli 2014 heeft in [plaats] een incident plaatsgevonden tussen aanhangers van de [groepering] groepering en het regeringsleger. Er was sprake van een militaire actie waarbij leden van de [groepering] groepering zijn gearresteerd. Hierbij werden enkele arrestanten vervoerd in de communicatieauto waar eiser in zat. Na ongeveer een jaar werden deze personen vrijgelaten als gevolg van de komst van een nieuwe premier en zijn zij op zoek gegaan naar eiser als deelnemer aan de aanval in juli 2014. Daarnaast bestaan verschillende stammen, waaronder die van eiser en zijn vader, uit leden van de [groepering] groepering. Zij zijn eveneens op zoek naar eiser. Eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Irak.
Het asielrelaas van de vader van eiser hangt direct samen met het asielrelaas van eiser. Zowel eiser als zijn vader zijn door hun stam vogelvrij verklaard vanwege problemen die eiser met de [groepering] groepering heeft ondervonden naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij het incident in juli 2014. Daarnaast geeft eisers vader aan dat hij zelf is bedreigd door aanhangers van [groepering], vanwege de betrokkenheid van eiser bij het incident in juli 2014. Eisers vader heeft een kogelbrief ontvangen en er heeft een dreigbrief gehangen aan een brug en op een reclamebord. Voorts is eisers vader door twee mannen thuis bezocht die zeiden dat als eiser zich niet bij hen zou melden, ze zich op zijn vader zouden wreken.
Eisers geven voorts nog aan interesse te hebben in het christendom.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
• Identiteit en nationaliteit;
• Herkomst;
• Werkzaamheden;
• Ondervonden problemen met [groepering] groepering vanwege werkzaamheden;
• Problemen met de stam vanwege problemen met [groepering] groepering;
• Religie (christendom).
Het asielrelaas van de eisers vader bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
• Identiteit en nationaliteit;
• Herkomst;
• Werkzaamheden;
• Problemen met stam vanwege de problemen die de zoon van betrokkene heeft ondervonden van de zijde van de [groepering] groepering;
• Religie.
Verweerder acht de eerste drie relevante elementen van eisers geloofwaardig. Verweerder acht de door eiser gestelde ondervonden problemen met de [groepering] groepering vanwege zijn werkzaamheden, de door beide eisers gestelde problemen met hun stam vanwege de problemen met de [groepering] groepering en de gestelde bekering tot het christendom echter niet geloofwaardig. Om die redenen heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert in beroep hoofdzakelijk aan dat hij, in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen, niet als burger maar als militair betrokken was bij het incident in 2014 met de [groepering] groepering. Hij stelt dat verweerder zijn relaas tegen deze achtergrond opnieuw dient te beoordelen en stelt dat zijn verklaringen omtrent de door hem ondervonden problemen als gevolg van zijn betrokkenheid bij dat incident om die reden nu wel geloofwaardig zijn. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij militair was, heeft eiser foto’s en een kopie van zijn militaire pasje overgelegd. De reden dat eiser dit niet eerder in de asielprocedure naar voren heeft gebracht was omdat hij bang was dat hij dan zou kunnen worden aangemerkt als vreemdeling in de zin van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dit had hij van Iraakse landgenoten gehoord. Eisers vader haakt aan bij de beroepsgronden van eiser en voert aan dat hij met eiser moest vluchten omdat hij als vader verantwoordelijk is voor zijn zoon. Ten slotte verklaren eisers dat zij belangstelling hebben voor het christendom, maar dat dat (op dit moment) geen asielmotief betreft.
5. De rechtbank is het volgende van oordeel.
5.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het feit dat eiser voor het eerst in de beroepsfase zijn argument, dat hij dat hij niet als burger maar als militair heeft deelgenomen aan het incident met de [groepering] groepering in juli 2014, naar voren brengt sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Vaststaat dat eiser tijdens zij gehoren telkens heeft benadrukt dat hij tijdens het incident in juli 2014 niet als militair werkzaam was maar als burger en dat zijn werkzaamheden civiele werkzaamheden betroffen. De rechtbank acht met name tekenend dat zelfs als de gehoormedewerker lijkt te twijfelen aan de civiele status van eisers werkzaamheden en hem tijdens het nader gehoor (p. 12 verslag nader gehoor eiser) confronteert met deze twijfel door eiser voor te houden dat het erop lijkt dat hij tijdens het incident een militaire taak had (te weten communicatie met de officieren van het Iraakse leger), eiser antwoordt dat hij geen militair was en ook niet als zodanig was uitgezonden. Ook in de zienswijze is er nog eens uitdrukkelijk op gewezen waarom het niet opmerkelijk is dat eiser als civiele medewerker van de overheid is ingezet om ondersteuning te bieden aan de militairen die in [plaats] zijn ingezet. Eisers vader heeft eveneens meerdere keren bevestigd dat eiser werkzaam was als burger en niet als militair (zie onder meer p. 12 van het verslag nader gehoor van de vader van eiser). De rechtbank ziet niet in waarom eiser pas in de beroepsfase naar voren brengt dat hij wel als militair zou hebben opgetreden. De enkele stelling van eiser, dat hij vreesde om te worden aangemerkt als persoon in de zin van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag indien hij de waarheid zou vertellen over zijn militaire optreden, overtuigt niet. Vaststaat dat eiser in ieder geval sinds 2015 bijgestaan wordt door zijn gemachtigde. Daarnaast heeft eiser ter zitting verklaard dat hij eerst had gehoord dat advocaten samen zouden werken met de IND, maar dat hij zijn advocaat echter vertrouwde nadat deze had gezegd dat eiser niet bang hoefde te zijn en hem de waarheid kon vertellen. Eiser heeft niet duidelijk kunnen maken wanneer dit kantelpunt voor hem concreet plaatsvond, maar niet valt in te zien dat dit pas heeft plaatsgevonden in de beroepsfase.
Bovendien is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk militair was. Eiser heeft weliswaar een kopie van een militair pasje en een aantal foto’s van hem in militair uniform met wapens overgelegd, echter eiser heeft daarmee niet aangetoond dat hij ten tijde van het incident in juli 2014 als militair aanwezig was. Bovendien heeft Bureau Documenten de kopie van het pasje niet kunnen onderzoeken op echtheid wegens gebrek aan referentiemateriaal, hetgeen voor rekening en risico van eiser komt. Ten aanzien van de foto’s volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat hieruit niet blijkt wanneer en waar deze foto’s zijn gemaakt. Ook heeft eiser niet aangetoond sinds wanneer hij militair zou zijn en wanneer hij zijn militaire opleiding heeft gevolgd. Verweerder heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat uit eisers asielrelaas blijkt dat hij zijn middelbare school niet af kon maken vanwege zijn werk dat hij voor de premier ging doen. Gelet op het voorgaande was verweerder derhalve niet gehouden om eisers asielrelaas tegen deze achtergrond opnieuw te beoordelen.
5.2
Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat eiser daadwerkelijk (als burger dan wel als militair) aanwezig was bij het incident in juli 2014, stelt de rechtbank vast dat eiser in dat geval slechts een summiere rol heeft gespeeld tijdens het incident. Eiser heeft verklaard dat hij gedurende de gehele operatie in een busje zat verscholen en niets heeft gezien, maar alleen dingen heeft gehoord. In dit licht heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiser in de eerste plaats gezocht zou worden door leden van de [groepering] groepering en in de tweede plaats waarom dit pas ongeveer een jaar na het incident in juli 2014 aan de orde zou zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de arrestanten die bij hem in de auto zaten hem zouden hebben herkend – eiser heeft immers verklaard dat hij de betreffende arrestanten niet (her)kende – en hoe zij daarna zijn identiteit zouden hebben achterhaald. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser geen rol heeft gespeeld bij de arrestatie(s) zelf, maar slechts in de auto zat. Eisers stelling ter zitting, dat het voor de leden van de [groepering] niet uit zou maken wat zijn rol was tijdens het incident en dat zijn aanwezigheid in de auto voldoende was om hem te doden, is onvoldoende om zijn relaas op dit punt geloofwaardig te achten.
Daarnaast heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiser eerst na ongeveer een jaar problemen heeft ondervonden met de [groepering] leden die destijds gearresteerd waren en met andere stammen, waaronder zijn eigen stam. Eiser heeft dit punt niet verder kunnen verduidelijken waardoor verweerder op dit punt terecht heeft geconcludeerd dat eiser hierover vaag heeft verklaard. Eiser heeft niet weten te verduidelijken waarom zijn naam op een lijst staat met slechts enkele andere namen, terwijl het tijdens het incident in juli 2014 ging om een grootschalige operatie tegen de [groepering] militie waarbij volgens verweerder zeker 100 personen zouden zijn opgepakt. De enkele stelling van eiser dat hij heeft begrepen dat er meerdere lijsten zijn en dat de lijsten zijn opgehangen in de gebieden waar de betrokkenen die zijn herkend woonachtig zijn, acht de rechtbank onvoldoende.
5.3
Ten aanzien van de dreiging vanuit de stam van eiser en zijn vader is de rechtbank van oordeel dat verweerder het ook op dit punt bevreemdend heeft kunnen achten waarom eiser en zijn vader pas een jaar na het incident in 2014 daar problemen mee ondervonden. Ook dit kan eiser niet verduidelijken. Zijn enkele stelling dat zijn problemen pas begonnen toen de gearresteerde [groepering] leden waren vrijgelaten is onvoldoende concreet. Niet valt in te zien dat de stamleden niet ook al actie zouden ondernemen terwijl de gearresteerden nog opgesloten zaten. Voorts is het niet aannemelijk dat de stamleden op openbare plekken zoals een brug of een reclamebord lijsten zouden ophangen met personen die gezocht zouden worden, waaronder eiser. Verwacht zou worden dat de stamleden eiser daarvan persoonlijk op de hoogte zouden brengen.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat ook eisers vader zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers vader stelt zich op het standpunt dat hij ervoor verantwoordelijk zou worden gehouden indien eiser zich niet zou melden bij de [groepering] en sluit voor de rest aan bij het asielrelaas van eiser. Eisers vader heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een kogelbrief van de [groepering] groepering heeft ontvangen. Hij heeft hiervan slechts een kopie overgelegd en de kogel zou hij hebben weggegooid. Daarnaast blijkt uit het nader gehoor van eiser dat de dreigbrief aan zijn vader niet was gedateerd en dat deze brief niet expliciet aan hem was gericht.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2018.
Griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel