Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
(bij vervroeging)
Verzoekers vorderen tezamen van gerekwestreerde, mede uit hoofde van het vonnis d.d. 11/05/2015 van de rechtbank Den Haag (...) de som pro resto € 100.796,75”. Het hier gehanteerde woord “mede” wordt in het verzoekschrift niet gepreciseerd in de zin dat nog meer vorderingen worden gesteld. In het vonnis van 11 mei 2015 worden verzoekers tezamen aangeduid als “eisende partij” en wordt [verweerder] veroordeeld aan de “eisende partij” te betalen onder meer € 122.141,65, te vermeerderen met wettelijke rente. In dat vonnis, noch in de daaraan ten grondslag liggende dagvaarding wordt duidelijk gemaakt wie van verzoekers welk bedrag van [verweerder] te vorderen heeft. In het voorliggende verzoekschrift wordt dit evenmin gedaan. Verzoekers lijken zich aldus met elkaar te vereenzelvigen. De rechtbank gaat er dus van uit dat verzoekers één gezamenlijk vorderingsrecht op [verweerder] pretenderen te hebben. Dit maakt dat niet kan worden uitgegaan van – de voor honorering van een verzoek tot faillietverklaring vereiste – pluraliteit van schuldeisers, omdat in dat geval sprake moet zijn van meerdere afzonderlijke schuldeisers die ieder een zelfstandig vorderingsrecht hebben.