Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2018 in de zaak tussen
[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]
[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, beiden met de Surinaamse nationaliteit, een visum voor kort verblijf aangevraagd in verband met optredens van hun muziekgroep in Nederland, België en Frankrijk. De aanvragen zijn op 1 november 2016 afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, die op 23 februari 2017 het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaarde. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij een sterke sociale en economische binding met Suriname hebben, wat essentieel is voor de beoordeling van hun visumaanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eisers om tijdig terug te keren naar Suriname. De rechtbank heeft daarbij gewezen op het ontbreken van objectieve bewijsstukken die de claims van eisers onderbouwen, zoals geboorteaktes of loonstrookjes.
De rechtbank heeft ook de beroepsgrond van eisers dat de hoorplicht is geschonden, verworpen. De rechtbank concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was, waardoor het horen van eisers niet noodzakelijk was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.