ECLI:NL:RBDHA:2018:4293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de voorlopige jaarafrekening buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet

Op 16 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, woonachtig in Ierland, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De zaak betreft de voorlopige jaarafrekening van de buitenlandbijdrage van eiser voor het jaar 2016, vastgesteld op € 517,92. Eiser ontving sinds 1 december 2016 een pensioen van Stichting Pensioenfonds BP en een AOW-pensioen, maar geen pensioen uit Ierland. Eiser was het niet eens met de inhouding van de buitenlandbijdrage op zijn AOW, omdat hij zelf een zorgverzekering in Ierland had afgesloten en dubbele zorgkosten moest betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als verdragsgerechtigde is aangemerkt en dat hij op grond van de Verordening (EG) nr. 883/2004 recht heeft op zorg in Ierland, waarvoor hij de buitenlandbijdrage verschuldigd is. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen eerdere besluiten van het CAK, waardoor zijn bijdrageplicht in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelt dat de voorlopige jaarafrekening van het CAK voor het zorgjaar 2016 op juiste gronden is vastgesteld. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de buitenlandbijdrage en de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een keuzerecht voor eiser.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de belastingplicht van eiser in Ierland een interne Ierse zaak is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/8758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], Ierland, eiser

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de voorlopige jaarafrekening van de buitenlandbijdrage van eiser voor het jaar 2016 vastgesteld op € 517,92.
Bij besluit van 16 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben niet gereageerd op het voornemen van de rechtbank om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser woont in Ierland en ontvangt sinds 1 december 2016 een pensioen van Stichting Pensioenfonds BP en met ingang van 13 december 2016 een pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Eiser ontvangt geen pensioen uit Ierland.
2. Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder verweerder mede verstaan Zorginstituut Nederland.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 6 december 2016 als verdragsgerechtigde aangemerkt op grond van waarvan hij ingevolge artikel 24 van de Verordening (EG) nr. 883/2004 (hierna: de verordening) recht heeft op zorg in zijn woonland Ierland ten laste van Nederland. Eiser is hiervoor op grond van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de buitenlandbijdrage verschuldigd. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt met als reden dat hij het er niet mee eens is dat er een bedrag van zijn AOW wordt ingehouden voor een recht op zorg in Ierland. Een recht is geen verplichting, aldus eiser. Hij heeft zelf in Ierland een zorgverzekering geregeld en heeft nu dubbele zorgkosten. Verweerder heeft bij besluit van 6 april 2017 het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit op bezwaar heeft eiser geen beroep ingesteld. Dat eiser verdragsgerechtigde is en daarom de buitenlandbijdrage is verschuldigd, staat dus in rechte vast.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder de voorlopige buitenlandbijdrage over het jaar 2016 vastgesteld op € 517,92. Deze is berekend voor de periode van 1 december 2016 tot en met 12 december 2016. Eiser heeft dit bedrag niet betaald.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de jaarafrekening op grond van de Zvw voor het jaar 2016 ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat de bijdrage voor de periode 13 tot en met 31 december 2016 abusievelijk niet was opgenomen in de jaarafrekening, de berekening zelf is wel over de hele maand. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers bijdrageverplichting op grond van de Verordening en artikel 69 van de Zvw dwingendrechtelijk is.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de regeling voor zorg voor Nederlanders in het buitenland in zijn geval niet doelmatig is. Hij wil geen gebruik meer maken van het recht op zorg. Hij heeft speciaal een duurdere Ierse
health insuranceafgesloten zodat hij beter en adequater wordt geholpen. Eiser past ervoor om op een wachtlijst te staan. Wel is deze verzekering inkomensafhankelijk waardoor eiser € 186,--per maand betaalt, daar komt dan nu € 265,-- per maand bij vanwege de verdragsbijdrage. Dit betekent dat hij maandelijks maar liefst € 451,-- betaalt voor toegang tot medische zorg. Eiser voert verder aan dat, nu hij in Ierland belastingplichtig is, hij het niet nodig vindt om deze belasting ook in Nederland te moeten betalen.
5. In geschil is de vraag of verweerder voor het zorgjaar 2016 de voorlopige jaarafrekening Zvw ten behoeve van eiser op juiste gronden heeft vastgesteld.
6. Omdat eiser geweigerd heeft het formulier E121 volledig in te vullen en terug te zenden, heeft de verzekeringsinstelling in Ierland het recht op zorg nog niet bevestigd. De rechtbank oordeelt op dit punt dat de bijdrageplicht is ingegaan op het moment dat eiser zich heeft gevestigd in Ierland, te weten op 1 december 2016. Vanaf dat moment is eiser aan te merken als verdragsgerechtigde, op grond waarvan verweerder de buitenlandbijdrage int, hetgeen overigens ook volgt uit punt 2 hierboven.
7. De rechtbank overweegt verder dat het systeem van de Verordening met zich brengt dat eiser, in aanmerking genomen de feiten zoals opgenomen onder 1.1, recht heeft op verstrekkingen in Ierland en dat deze kosten ten laste komen van Nederland als pensioenland, en dat eiser om deze reden bijdrageplichtig is. Er is derhalve geen sprake van dat eiser een keuzerecht heeft.
Verder overweegt de rechtbank dat van een zogenoemd prevalerend recht in Ierland slechts sprake kan zijn indien eiser een inkomen uit Ierland geniet waaraan een dergelijk recht op verstrekkingen is gekoppeld, hetgeen niet het geval is.
Dat eiser in Ierland zelf een
health insuranceheeft afgesloten, betekent ook niet dat sprake is van een prevalerend recht in Ierland. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld CRvB 1 juni 2012, LJN BW7671) blijft een nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid als de Zvw stroken met artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie, mits zij er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat. In het onderhavige geval is van laatstgenoemde situatie geen sprake.
De rechtbank overweegt tenslotte dat het feit dat eiser in Ierland belastingplichtig is en (zo begrijpt de rechtbank eisers standpunt) daarom bijdraagt aan de Ierse zorgverzekering, een interne Ierse zaak is.
8. Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de buitenlandbijdrage als zodanig. Eiser heeft ook geen financiële gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat verweerder van onjuiste gegevens is uitgegaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.V. de Bart-van der Vegte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.