2.1Bij het primaire besluit heeft verweerder de voorlopige buitenlandbijdrage over het jaar 2016 vastgesteld op € 517,92. Deze is berekend voor de periode van 1 december 2016 tot en met 12 december 2016. Eiser heeft dit bedrag niet betaald.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de jaarafrekening op grond van de Zvw voor het jaar 2016 ongewijzigd vastgesteld, met dien verstande dat de bijdrage voor de periode 13 tot en met 31 december 2016 abusievelijk niet was opgenomen in de jaarafrekening, de berekening zelf is wel over de hele maand. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eisers bijdrageverplichting op grond van de Verordening en artikel 69 van de Zvw dwingendrechtelijk is.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de regeling voor zorg voor Nederlanders in het buitenland in zijn geval niet doelmatig is. Hij wil geen gebruik meer maken van het recht op zorg. Hij heeft speciaal een duurdere Ierse
health insuranceafgesloten zodat hij beter en adequater wordt geholpen. Eiser past ervoor om op een wachtlijst te staan. Wel is deze verzekering inkomensafhankelijk waardoor eiser € 186,--per maand betaalt, daar komt dan nu € 265,-- per maand bij vanwege de verdragsbijdrage. Dit betekent dat hij maandelijks maar liefst € 451,-- betaalt voor toegang tot medische zorg. Eiser voert verder aan dat, nu hij in Ierland belastingplichtig is, hij het niet nodig vindt om deze belasting ook in Nederland te moeten betalen.
5. In geschil is de vraag of verweerder voor het zorgjaar 2016 de voorlopige jaarafrekening Zvw ten behoeve van eiser op juiste gronden heeft vastgesteld.
6. Omdat eiser geweigerd heeft het formulier E121 volledig in te vullen en terug te zenden, heeft de verzekeringsinstelling in Ierland het recht op zorg nog niet bevestigd. De rechtbank oordeelt op dit punt dat de bijdrageplicht is ingegaan op het moment dat eiser zich heeft gevestigd in Ierland, te weten op 1 december 2016. Vanaf dat moment is eiser aan te merken als verdragsgerechtigde, op grond waarvan verweerder de buitenlandbijdrage int, hetgeen overigens ook volgt uit punt 2 hierboven.
7. De rechtbank overweegt verder dat het systeem van de Verordening met zich brengt dat eiser, in aanmerking genomen de feiten zoals opgenomen onder 1.1, recht heeft op verstrekkingen in Ierland en dat deze kosten ten laste komen van Nederland als pensioenland, en dat eiser om deze reden bijdrageplichtig is. Er is derhalve geen sprake van dat eiser een keuzerecht heeft.
Verder overweegt de rechtbank dat van een zogenoemd prevalerend recht in Ierland slechts sprake kan zijn indien eiser een inkomen uit Ierland geniet waaraan een dergelijk recht op verstrekkingen is gekoppeld, hetgeen niet het geval is.
Dat eiser in Ierland zelf een
health insuranceheeft afgesloten, betekent ook niet dat sprake is van een prevalerend recht in Ierland. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld CRvB 1 juni 2012, LJN BW7671) blijft een nationale wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid als de Zvw stroken met artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake het vrij verkeer van burgers van de Unie, mits zij er niet zonder meer toe leidt dat sociale bijdragen worden betaald zonder dat daar een recht op prestaties tegenover staat. In het onderhavige geval is van laatstgenoemde situatie geen sprake.
De rechtbank overweegt tenslotte dat het feit dat eiser in Ierland belastingplichtig is en (zo begrijpt de rechtbank eisers standpunt) daarom bijdraagt aan de Ierse zorgverzekering, een interne Ierse zaak is.
8. Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de buitenlandbijdrage als zodanig. Eiser heeft ook geen financiële gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat verweerder van onjuiste gegevens is uitgegaan.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.