ECLI:NL:RBDHA:2018:4362
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag omzetbelasting en vertrouwensbeginsel bij eenmanszaak die artiesten begeleidt
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die als eenmanszaak minderjarige artiesten begeleidt, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser ontving een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015, na een boekenonderzoek waaruit bleek dat er onregelmatigheden waren in de administratie, waaronder dubbele facturen en privébestedingen. De eiser betwistte de naheffingsaanslag, stellende dat hij in de betreffende periode zesmaal was gecontroleerd en dat de belastingdienst eerder goedkeuring had gegeven voor zijn administratie.
De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag in beginsel terecht was, maar dat er voldoende grond was om het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel te honoreren. Dit betekende dat de eerder verleende teruggaaf van voorbelasting voor het eerste en tweede kwartaal van 2012 en het vierde kwartaal van 2015 in stand moest blijven. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, verminderde de boete tot nihil en droeg de Belastingdienst op het betaalde griffierecht aan de eiser te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas) bij de eiser, omdat hij niet op de hoogte was van de juridische houdbaarheid van zijn administratie en enkel was geïnstrueerd om zijn bonnen te nummeren en bewaren.
De uitspraak benadrukt het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingzaken en de verantwoordelijkheden van de belastingdienst in het informeren van belastingplichtigen over hun administratieve verplichtingen.