Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Dierproevenregeling 2014 (Dierproevenregeling) houden de fokker, de leverancier en de gebruiker aantekening van de volgende gegevens:
a. het aantal dieren, per soort, dat werd gefokt, verworven, geleverd, gebruikt in dierproeven, vrijgelaten of geadopteerd;
b. de herkomst van de dieren, inclusief of zij met het oog op gebruik in dierproeven werden gefokt;
c. het gebruik dat van de dieren wordt gemaakt;
d. de datum waarop de dieren zijn verworven, geleverd, vrijgelaten of geadopteerd;
e. van wie de dieren zijn betrokken;
f. de naam en het adres van de afnemer van de dieren;
g. het aantal dieren, per soort, dat in elke inrichting is gestorven of gedood; voor de gestorven dieren dient de doodsoorzaak, indien bekend, te worden genoteerd; en
h. voor gebruikers; de projecten waarin dieren worden gebruikt.
Ingevolge het tweede lid worden de in het eerste lid bedoeld gegevens bewaard tot vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarop de gegevens betrekking hebben.
Ingevolge het derde lid verstrekken de fokker, de leverancier en de gebruiker de Minister jaarlijks uiterlijk op 15 maart de in bijlage 7 bij deze regeling genoemde gegevens over het voorafgaande kalenderjaar.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Dierproevenregeling houden de fokker, de leverancier en de gebruiker over elke hond, kat en niet-menselijke primaat die zij houden, in aanvulling op artikel 8, aantekening van de volgende gegevens:
b. geboorteplaats en –datum, indien beschikbaar;
c. antwoord op de vraag of het dier met het oog op het gebruik in dierproeven is gefokt; en
d. ingeval van niet-menselijke primaten, antwoord op de vraag of het dier een nakomeling is van niet-menselijke primaten die in gevangenschap zijn gefokt of afkomstig zijn uit zichzelf in stand houdende fokkolonies.
Ingevolge het tweede lid wordt het levensloopdossier geopend bij de geboorte van het dier, of zo spoedig mogelijk daarna, en bevat dit alle relevante gegevens over de voortplantingsactiviteit, de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag van het dier in kwestie en over de projecten waarin het is gebruikt.
Ingevolge het derde lid bewaren de fokker, leverancier en gebruiker de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens nog ten minste drie jaar lang na de dood of de adoptie van het dier. In geval van adoptie geeft de instelling de relevante gegevens over de diergeneeskundige toestand en het sociaal gedrag uit het levensloopdossier met het dier mee.
2. Op 8 februari 2016 heeft eiser drie Wob-verzoeken bij verweerder ingediend, waarbij is verzocht om het beschikbaar stellen van documenten die betrekking hebben op het fokken van apen bij het Erasmus MC in de periode van 2011 tot en met de datum van het Wob-verzoek, documenten die betrekking hebben op apen die zijn verkocht, weggegeven of op andere wijze tot een andere instelling dan het Erasmus MC zijn gaan behoren in de periode van 2011 tot en met de datum van het Wob-verzoek, en documenten die betrekking hebben op veterinaire dossiers van apen in de periode van 2011 tot en met de datum van het Wob-verzoek.
3. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er in de bedoelde periode geen apen zijn gefokt of zijn overgedragen aan derden. Voor zover eiser heeft verzocht om de documenten met betrekking tot de veterinaire status van apen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er in de bedoelde periode geen statussen met veterinaire incidenten van apen zijn opgemaakt omdat daar geen aanleiding voor bestond.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor zover veterinaire statussen worden geopend in het kader van diergeneeskundig handelen, die informatie onderhevig is aan vertrouwelijkheid, zodat die informatie niet in aanmerking komt voor openbaarmaking in de zin van de Wob. Daartoe heeft verweerder gewezen op hoofdstuk 1 van de Code voor de Dierenarts. Onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, onder a, van de Wob stelt verweerder zich op het standpunt dat het redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat hij alle informatie over apen uitprint en weer weglakt, zodat er feitelijk niets nieuws overblijft. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) voldoet een verzoek om informatie, dat moet worden gedestilleerd uit een in beginsel onbegrensde hoeveelheid documenten, tevens niet aan het vereiste van artikel 3 van de Wob, aldus verweerder. Omdat niet tijdig is beslist op het Wob-verzoek van eiser is volgens verweerder aan hem een dwangsom verbeurd van € 370,-.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Daartoe betoogt eiser dat de dieren niet naar de dierenarts zijn gebracht met medische klachten, maar zijn aangeschaft om gebruikt te worden als proefdieren. Aldus is geen sprake van diergeneeskundig handelen als bedoeld in de Code voor de Dierenarts. Bovendien is de Code voor de Dierenarts geen wet in formele zin, zodat op grond daarvan niet van de Wob kan worden afgeweken. Voor zover verweerder stelt dat niet verlangd kan worden dat hij alles uitprint en weglakt waardoor er feitelijk geen nieuwe informatie overblijft, voert eiser aan dat er in het geheel geen informatie aan hem is verstrekt. Zoals volgt uit jurisprudentie van de Afdeling biedt artikel 7, tweede lid, van de Wob in een zeer beperkt aantal gevallen de mogelijkheid om af te wijken van de voorkeur van verzoeker in de wijze van informatieverstrekking, maar mag dat niet leiden tot het achterhouden van relevante informatie waaraan geen weigeringsgrond of beperking als bedoeld in artikel 10 of 11 van de Wob ten grondslag is gelegd, aldus eiser. Eiser voert voorts aan dat, anders dan verweerder stelt, geen sprake is van een in beginsel onbegrensde hoeveelheid documenten, nu de aantekeningen, statussen en levensloopdossiers nauwkeurig in de wet worden omschreven, er een relatief beperkt aantal proefdieren is en gevraagd is om de documenten uit een relatief beperkte periode.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het volgende standpunt gesteld. Op grond van artikel 8 en 9 van de Dierproevenregeling bestaat vanaf 18 december 2014 de verplichting om een ‘levensloopdossier’ bij te houden over niet-menselijke primaten. Deze gegevens zijn bij verweerder niet beschikbaar in de vorm van een fysiek dossier, maar staan in verschillende databestanden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3297) bevat de Wob geen verplichting gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Verweerder meent dan ook niet verplicht te zijn meer informatie aan eiser te verstrekken dan reeds is gebeurd. Voorts wijst verweerder erop dat in het kader van een ander Wob-verzoek van eiser reeds de gegevens aan hem zijn verstrekt die in het kader van de jaarlijkse rapportage aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) worden verstrekt. Dit is feitelijk de informatie waar eiser om heeft gevraagd, met de kanttekening dat het gaat om de gegevens uit de periode 2010-2015. Indien gewenst is verweerder bereid ook de betreffende gegevens over het jaar 2016 aan eiser te verstrekken.
Gelet op het voorgaande heeft eiser volgens verweerder geen belang meer bij het verkrijgen van een uitspraak in deze procedure, dan wel moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6. In de brief van 14 december 2017 heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat hij uitvoering geeft aan artikel 9, eerste lid, van de Dierproevenregeling en aldus aantekening houdt van de in dat artikellid genoemde gegevens. Omdat de apen uniek zijn geïdentificeerd, wordt van elk dier apart aantekening gehouden. De door eiser gevraagde informatie ligt besloten in de gegevens die jaarlijks in een tabel aan de NVWA worden verstrekt en is reeds in het kader van een ander Wob-verzoek, alsmede in bezwaar in deze procedure, aan hem verstrekt. In de toelichting bij de tabel is in bezwaar nader uiteengezet welke informatie moet worden geregistreerd over de dieren gebruikt in dierproeven en met welke code. In de kolommen worden niet-menselijke primaten waar nodig specifiek onderscheiden. Kolom 1 betreft bijzonderheid dier (bij apen ook gegevens over de fok met oog op gebruik in dierproeven, codes E-F), kolom 2 betreft de diersoort, kolom 3 betreft de herkomst van dieren (bij apen ook de geboorteplaats) en hergebruik, kolom 4 betreft het aantal dierproeven met overeenkomstige codering in de tabel, kolom 5 betreft het doel van de proef, kolom 6 betreft specificatie ander doel, kolom 7 betreft dierproeven om te voldoen aan wettelijke bepalingen, kolom 8 betreft toxiciteitsonderzoek en ander wettelijk voorgeschreven veiligheidsonderzoek, kolom 9 betreft bijzondere technieken, kolom 10 betreft anesthesie, kolom 11 betreft pijnbestrijding, kolom 12 betreft de mate van ongerief, kolom 13 betreft de toestand van het dier na beëindiging van de proef, kolom 14 biedt ruimte voor de optionele aanduiding van projectvergunning/onderzoeksplan/protocol (deze gegevens zijn niet verstrekt) en kolom 15 betreft de specificatie in geval van ‘een andere diersoort ( in aanvulling op kolom 2). Kolom 1, 3 en 12 worden ingevuld vanuit gegevens zoals in het vereiste van het levensloopdossier bedoeld, aldus verweerder.
7. Eiser heeft zich in de brief van 9 februari 2018 op het standpunt gesteld dat uit de door verweerder genoemde tabel niets blijkt over de identiteit van de apen, hun geboorteplaats en –datum, of ze gefokt zijn met het oog op het gebruik in dierproeven, of het een nakomeling is van ouders die in gevangenschap zijn gefokt of afkomstig zijn uit zichzelf in stand houdende fokkolonies, wat de relevante gegevens zijn over de voortplantingsactiviteit, wat de diergeneeskundige toestand is en wat het sociaal gedrag is van het dier in kwestie. Nu verweerder naar eigen zeggen apart aantekening houdt van voormelde gegevens, heeft verweerder die gegevens ten onrechte niet overgelegd.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de door verweerder bij brief van 14 december 2017 gegeven toelichting, zoals hierboven geciteerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank op welke wijze verweerder de door eiser bedoelde gegevens over apen registreert. In de door verweerder aan eiser overgelegde tabel liggen de gevraagde gegevens besloten. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat er meer gegevens beschikbaar zijn dan reeds zijn overgelegd. Verweerder heeft dan ook voldaan aan het Wob-verzoek van eiser.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.