ECLI:NL:RBDHA:2018:4392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en hoorplicht in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareizigers asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had een aanvraag ingediend die op 15 december 2016 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser op 23 juni 2017 ongegrond, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 april 2018 werd het verweer van de staatssecretaris besproken, waarbij eiser aanvoerde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase en dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was.

De rechtbank oordeelde dat het horen van eiser een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure is en dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiser zijn identiteit niet had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had onderbouwd waarom de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet was onderzocht op authenticiteit. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was verklaard zonder dat er voldoende grond was om dit te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf die namens eiser is ingediend, afgewezen.
Bij besluit van 23 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2018.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 19 januari 2016 heeft [referent] (referent) voor eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf – nareizigers asiel (hierna: mvv).
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser de gestelde familierelatie met referent niet met wettige en geldige documenten heeft aangetoond en evenmin heeft onderbouwd waarom deze niet kunnen worden overgelegd (bewijsnood). Ter motivering hiervan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde wettelijke huwelijksakte – na onderzoek door Bureau Documenten – vals is bevonden. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voorts niet is gebleken van een duurzame- en exclusieve relatie tussen eiser en referent en evenmin van een afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard en zijn standpunt gehandhaafd.
3. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Het bezwaar van eiser is ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Eiser voert daartoe aan dat uit de bestreden beschikking blijkt dat het bezwaar van eiser dat hij zijn identiteit niet had aangetoond wordt gevolgd en reeds daarom er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Voorts heeft verweerder nagelaten de akte van het kerkelijk huwelijk te onderzoeken, zodat eiser geen gelegenheid heeft gehad de authenticiteit daarvan aan te tonen.
3.1
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure vormt en verweerder daarvan slechts kan afzien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij in het primaire besluit ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond. Verweerder volgt het bezwaarschrift op dit punt. Gelet daarop slaagt het betoog van eiser dat verweerder het bezwaar niet meer kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren, nu hij in de beslissing op bezwaar terugkomt op een in het primaire besluit ingenomen standpunt. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder geen aanleiding heeft gezien om de kerkelijke huwelijksakte te onderzoeken op authenticiteit. Dat de overgelegde wettelijke huwelijksakte door verweerder vals is bevonden, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat daarmee – zonder onderzoek – gesteld kan worden dat aan de kerkelijke huwelijksakte hoe dan ook geen betekenis kan worden toegekend. De rechtbank acht in dat kader van belang dat eiser onbestreden heeft gesteld dat verweerder ook in andere zaken uitgaat van de kerkelijke huwelijksakte indien deze authentiek is bevonden.
4. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.