In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareizigers asiel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had een aanvraag ingediend die op 15 december 2016 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser op 23 juni 2017 ongegrond, waarop eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 10 april 2018 werd het verweer van de staatssecretaris besproken, waarbij eiser aanvoerde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase en dat de afwijzing van zijn aanvraag onterecht was.
De rechtbank oordeelde dat het horen van eiser een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure is en dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiser zijn identiteit niet had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had onderbouwd waarom de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet was onderzocht op authenticiteit. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond was verklaard zonder dat er voldoende grond was om dit te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-.