ECLI:NL:RBDHA:2018:4431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
NL18.3505 & NL18.3507
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvragen van Egyptische vreemdelingen op grond van gebrek aan nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een procedure over de opvolgende asielaanvragen van een Egyptisch gezin. De aanvragen werden niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat het gezin geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van hun aanvragen. De eisers, die eerder asiel hadden aangevraagd, stelden dat zij nieuwe documenten hadden die hun asielrelaas onderbouwden, maar de rechtbank oordeelde dat de authenticiteit van deze documenten niet was vastgesteld. Tijdens de zitting op 15 maart 2018 waren de eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden, en werd ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren, en dat de eerdere afwijzingen van de asielaanvragen niet opnieuw konden worden beoordeeld zonder nieuwe relevante informatie. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet hadden aangetoond dat het deskundigenadvies van Bureau Documenten onzorgvuldig was en dat de staatssecretaris de aanvragen op een zorgvuldige manier had behandeld. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.3505 & NL18.3507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kinderen,
[kind 1] , V-nummer [V-nummer]
[kind 2] , V-nummer [V-nummer]
[kind 3] , V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

ProcesverloopBij besluiten van 19 februari 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.3506 & NL18.3509, plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is A. Zaaj als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1967. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1983. Hun kinderen zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2008, [geboortedatum] 2010 en
2013. Allen hebben de Egyptische nationaliteit. Zij hebben op 27 januari 2017 de onderhavige aanvragen ingediend.
Eisers hebben eerder op 10 mei 2013 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluiten van 3 februari 2014 zijn deze aanvragen afgewezen. De hiertegen door eisers ingediende beroepen zijn bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 17 februari 2016, gerectificeerd bij uitspraak van 22 maart 2016, gegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hiertegen ingediende hoger beroep bij uitspraak van 8 juli 2016 kennelijk gegrond verklaard en terugverwezen naar de rechtbank. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 2 september 2016 zijn de beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling van 1 november 2016 is het hiertegen ingediende hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun opvolgende asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in het bezit zijn van nieuwe documenten om hun asielrelaas te onderbouwen. Eisers hebben een verklaring van het advocatenkantoor [kantoor 1] ; een verklaring van het politiebureau [politiebureau] van 25 september 2016; een verklaring van het advocatenkantoor [kantoor 2] en een afschrift van het patiëntendossier van eiser overgelegd.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden aan hun aanvragen ten grondslag hebben gelegd. Blijkens het rapport van 30 november 2016 beschikt Bureau Documenten niet over voldoende betrouwbaar referentiemateriaal om onderzoek te doen naar de authenticiteit van de overgelegde verklaringen. Bovendien kan ook anderszins aan de overgelegde documenten niet de waarde worden gehecht die eisers hieraan gehecht wensen te zien. Nu sprake is van opvolgende asielaanvragen heeft verweerder niet ambtshalve beoordeeld of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 of voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – de volgende eensluidende beroepsgronden aangevoerd. Er zijn concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de deskundigheid van Bureau Documenten en daarom is er sprake van een onzorgvuldig voorbereid deskundigenadvies. In andere Egyptische zaken waarin vergelijkbare documenten zijn onderzocht, is overwogen dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door een daartoe bevoegde instantie is afgegeven. Eisers begrijpen dan ook niet waarom Bureau Documenten geen vergelijkingsmateriaal voorhanden heeft. Het is in strijd met de samenwerkingsplicht neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn) om documenten in een opvolgende aanvraag af te doen met de conclusie dat er onvoldoende vergelijkingsmateriaal voorhanden is, terwijl deze documenten in een eerste aanvraag wel worden onderzocht. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) vloeit voort dat de Staat ten aanzien van een opvolgende aanvraag niet excessief formalistisch dient te handelen. Eisers hebben bovendien recht op een doeltreffend en effectief rechtsmiddel en op een onpartijdige en billijke behandeling van hun aanvraag. Hiertoe verwijzen zij naar de artikelen 47 en 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en de artikelen 40 en 46 in samenhang met artikel 33 en overweging 4, 11 en 30 van de considerans van de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn). In beroep overleggen eisers nog een verklaring van de advocaat [advocaat] van
13 oktober 2016. Tot slot voeren eisers aan dat verweerder de verklaringen van de advocaten ten onrechte niet als een objectief verifieerbare bron heeft aangemerkt en ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om een individueel ambtsbericht uit te brengen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
6.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
6.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759) volgt dat er voor de bestuursrechter in vreemdelingenzaken geen ruimte meer bestaat om ambtshalve het ne bis-beoordelingskader toe te passen en dient de bestuursrechter elk besluit op een opvolgende aanvraag overeenkomstig artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden. Nu verweerder de opvolgende asielaanvragen met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet de bestuursrechter toetsen of verweerder dat in het licht van zijn beleid niet ten onrechte heeft gedaan. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
6.4.
Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 30 november 2016 blijkt dat in verband met het ontbreken van betrouwbaar referentiemateriaal niet met voldoende zekerheid een uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van de overgelegde documenten. Ook kan niet worden vastgesteld of de documenten bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven en of de documenten inhoudelijk juist zijn. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals de uitspraak van 2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3804), doen zich reeds hierom geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voor. Volgens de Afdeling doen zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voor, indien de authenticiteit van de stukken waarmee de desbetreffende vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen niet is vastgesteld. Het ligt op de weg van de vreemdeling de authenticiteit van de aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde documenten aan te tonen. Verweerder kan een vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, maar dit doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van die vreemdeling.
6.5.
Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling, onder meer die van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1768) en 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:258), is een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan hij in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb wel van te vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
6.6.
De rechtbank stelt voorop dat de medische situatie van eiser in de huidige procedure niet langer een onderwerp van geschil is. Met betrekking tot de overige ingebrachte documenten overweegt de rechtbank dat eisers de uitkomst van het advies van Bureau Documenten niet hebben bestreden door het inbrengen van een contra-expertise. Bovendien hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat het advies van Bureau Documenten onzorgvuldig tot stand is gekomen of naar zijn inhoud niet inzichtelijk en concludent is. Eisers hebben gesteld maar niet nader onderbouwd dat Bureau Documenten een onderscheid maakt tussen documenten die in een eerste asielaanvraag zijn ingebracht en documenten die in een opvolgende aanvraag zijn ingebracht, in die zin dat eerstgenoemde documenten wel inhoudelijk worden onderzocht en laatstgenoemde documenten niet. Eisers hebben ook niet nader onderbouwd dat Bureau Documenten in zaken betreffende andere Egyptische vreemdelingen wel over voldoende betrouwbaar referentiemateriaal beschikt om uitspraken te doen over de echtheid van overgelegde documenten afkomstig van de Egyptische politie en justitie, zodat ook deze stelling geen twijfel brengt aan de uitkomst van het advies van Bureau Documenten. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat eisers in dit kader ook wijzen op het onderzoek dat door Bureau Documenten is gedaan in het kader van de beoordeling van de eerdere asielaanvragen van eisers. Toen heeft Bureau Documenten ook documenten afkomstig van politie en justitie onderzocht en is geconcludeerd dat deze waarschijnlijk niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele omstandigheid geen afbreuk doet aan de zorgvuldigheid, concludentheid en inzichtelijkheid van het advies van Bureau Documenten in de onderhavige zaak. Daarbij volgt de rechtbank het standpunt van verweerder zoals ter zitting ingenomen dat zonder nadere toelichting en concretisering de conclusie van Bureau Documenten ten aanzien van de eerder overgelegde documenten niet automatisch kan worden toegepast op de in het kader van de onderhavige aanvraag overgelegde documenten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 30 november 2016 aan de bestreden besluiten ten grondslag mogen leggen.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de samenwerkingsverplichting van artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn heeft voldaan door de expertise van Bureau Documenten in te schakelen en de authenticiteit van de overgelegde documenten te laten onderzoeken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hieromtrent prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen. Dat verweerder excessief formalistisch zou hebben gehandeld door van eisers te verlangen dat zij aan hun opvolgende asielaanvragen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag leggen, volgt de rechtbank niet. Tot slot ziet de rechtbank zonder nadere motivering geen grond voor de stelling dat verweerder de aanvragen van eisers niet onpartijdig of onbillijk zou hebben behandeld of dat eisers een doeltreffend en effectief rechtsmiddel wordt onthouden.
6.8.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet enkel op basis van het onderzoek van Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat ook al zou op basis van voldoende betrouwbaar referentiemateriaal blijken dat de overgelegde stukken authentiek zijn, de verklaringen van de advocaten niet objectief zijn, nu deze op verzoek van eisers zijn opgesteld, en de inhoud de nodige onduidelijkheid oproept. Zo is niet duidelijk op basis van welk onderzoek de advocaten tot de door hen gegeven conclusies in de verklaringen zijn gekomen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel