ECLI:NL:RBDHA:2018:4458
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G. de Zeben - de Vries
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 10 april 2018, hebben eisers, een gezin van Angolese nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Portugal verantwoordelijk was voor de behandeling van hun aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers, die in 2017 met een visum voor Portugal naar Nederland zijn gereisd, betwisten dat Portugal de verantwoordelijke lidstaat is en voeren aan dat zij in Portugal een oneerlijke behandeling zullen ondervinden vanwege hun afkomst en huidskleur.
Tijdens de zitting op 3 april 2018 hebben eisers hun standpunten toegelicht, bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielverzoeken, aangezien de eisers met een visum voor Portugal de EU zijn binnengekomen. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening geen ruimte biedt voor de keuze van het land waar asiel wordt aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun vrees voor een onrechtmatige behandeling in Portugal en dat de staatssecretaris niet verplicht is om extra garanties te geven over de behandeling van het gezin in de Portugese asielprocedure.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.