In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 april 2018 uitspraak gedaan in het verzet van de curator tegen de faillissementsverklaring van [Y] Den Haag Holding B.V. De curator, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Hemmes, heeft verzet aangetekend tegen het vonnis van 20 maart 2018, waarbij [Y] op eigen aangifte in staat van faillissement werd verklaard. De curator stelde dat er geen voldoende gerechtvaardigd belang was voor de faillissementsaanvraag, aangezien de vennootschap geen activa bezat die door de curator konden worden uitgewonnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap op het moment van de faillissementsaanvraag bekend was met het feit dat er geen verhaalsmogelijkheden waren en dat er alternatieven bestonden, zoals ontbinding van de vennootschap op basis van artikel 2:19 BW.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het enkele feit dat de boedel leeg is, geen grond vormt voor verzet, maar dat er sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid als de aanvrager van het faillissement weet dat er geen activa zijn en geen gerechtvaardigd belang heeft bij de aanvraag. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat de keuze voor een faillissementsaanvraag in plaats van ontbinding van de vennootschap niet gerechtvaardigd was, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank heeft het verzet van de curator gegrond verklaard en het faillissement van [Y] vernietigd. Tevens zijn de faillissementskosten ten laste van de geopposeerde gesteld, met een vaststelling van het salaris van de curator op € 4.760,10 exclusief btw.