ECLI:NL:RBDHA:2018:4831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
NL18.5999 en NL18.6001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018, zijn eisers, waaronder een gezin met twee kinderen, in beroep gegaan tegen besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De besluiten betroffen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel, op de grond dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers stelden dat de opvangomstandigheden in Italië ontoereikend zijn en dat zij, gezien hun kwetsbare situatie, aanvullende garanties nodig hadden voor hun overdracht naar Italië.

Tijdens de zitting op 19 april 2018, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, werd het standpunt van eisers toegelicht. Zij voerden aan dat de situatie in Italië, met betrekking tot de opvang van asielzoekers, niet voldeed aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank overwoog dat, hoewel er tekortkomingen zijn in het Italiaanse opvangsysteem, deze niet zo ernstig zijn dat de overdracht van eisers aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun medische behoeften in Italië niet adequaat zouden worden vervuld. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvragen van eisers niet in behandeling te nemen en dat de overdracht aan Italië niet in strijd was met de Europese regelgeving. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank wees op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.5999 en NL18.6001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaken tussen

[eiser], eiser

[eiseres], eiseres, mede namens
[persoon 1], geboren [geboortedatum 1] 2012
[persoon 2], geboren [geboortedatum 2] 2014,
samen te noemen, eisers
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij de besluiten van 23 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.6000 en NL18.6002, plaatsgevonden op 19 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen L.Makaddam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers hebben op 11 december 2017 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eisers de buitengrens van de lidstaten op 14 juli 2017 op illegale wijze hebben overschreden via Italië en op 24 juli 2017 in Denemarken een verzoek hebben ingediend om internationale bescherming. Verweerder heeft op 10 januari 2018 de Italiaanse autoriteiten verzocht om eisers over te nemen op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Met de claimakkoorden van 24 januari 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten hiermee ingestemd op grond van artikel 18, eerst lid, aanhef onder b, van de Dublinverordening.
2. Eisers stellen zich, kort samengevat, op het standpunt dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen waar het gaat om de opvang van asielzoekers en het verschaffen van ondersteuning en faciliteiten. Als gevolg hiervan kan niet langer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat hij vanwege zijn fysieke gezondheid een kwetsbaar persoon is in de zin van artikel 21 van Richtlijn 2013/33 (de Opvangrichtlijn). Hij heeft ten aanzien van zijn fysieke gesteldheid meerdere documenten overgelegd. Voorts doen eisers een beroep op het ‘Tarakhel-arrest’. Verweerder had ten aanzien van eisers om aanvullende garanties bij Italië dienen te vragen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in verschillende arresten heeft geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft ook in recente uitspraken geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Eisers hebben met het door hen in beroep gevoerde betoog niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië zodanig is gewijzigd dat de rechtbank anders zou moeten oordelen.
Niet in geschil is dat eisers vanwege zijn medische probleem een kwetsbaar persoon is. De stelling van eiser dat verweerder, gezien zijn kwetsbaarheid, aanvullende garanties had dienen te vragen bij de Italiaanse autoriteiten kan niet slagen. Immers, ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij zonder het verkrijgen van aanvullende garanties in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij specialistische zorg nodig heeft die hij in Italië niet zou kunnen krijgen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zodanige medische problemen heeft dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigd.
Verweerder heeft op zitting nader toegelicht dat zij ingevolge de vaste werkwijze en indien eiser daartoe toestemming verleend, de Italiaanse autoriteiten in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, informatie zal zenden over de bijzondere behoeften van eiser en de feitelijke overdracht zal opschorten indien de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij niet aan de behoeften van eiser kunnen voldoen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een beroep op het ‘Tarakhel-arrest’ niet kan leiden tot een gegrond beroep. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten aanzien van eiseres voldoende gemotiveerd dat er voldoende garanties zijn dat eisers na overdracht passende huisvesting zullen krijgen gelet op de leeftijd van hun kinderen en dat zij als gezin bij elkaar kunnen blijven. Verweerder heeft hierbij terecht kunnen meewegen dat uit de verklaringen van eisers blijkt dat zij eerder gezamenlijk opvang hebben gekregen en dat er geen indicaties zijn dat dit na overdracht anders zou zijn. Eisers hebben dit ook onvoldoende kunnen onderbouwen.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat de overdracht van eisers zonder aanvullende garanties niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de verzoeken om internationale bescherming van eisers hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel