ECLI:NL:RBDHA:2018:4840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Braziliaanse, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf bij haar partner in Nederland, op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met haar recht op gezinsleven, omdat zij en haar partner hun gezinsleven niet in Brazilië konden uitoefenen vanwege objectieve belemmeringen.

De rechtbank overwoog dat er sprake was van gezinsleven tussen eiseres en haar partner, maar dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen stellen dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 EVRM. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat er objectieve belemmeringen waren voor het uitoefenen van gezinsleven in Brazilië. Bovendien was de rechtbank van mening dat de Staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, aangezien eiseres niet had aangetoond dat haar terugkeer naar Brazilië zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de aanvraag terecht was afgewezen. Eiseres had geen recht op een verblijfsvergunning zonder geldige mvv, en de rechtbank vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/10747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Adansar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf voor “familieleven op grond van artikel 8 EVRM”, afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is de partner van eiseres, [partner van eiseres], verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1969 en heeft de Braziliaanse nationaliteit. Eiseres heeft op 7 september 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar partner [partner van eiseres].
2. Verweerder heeft bij primair besluit de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres betoogt dat verweerder haar ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend. Zij voert daartoe aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres en haar partner hun recht op gezinsleven in Brazilië kunnen uitoefenen. Verweerder heeft daarbij miskend dat daarvoor objectieve belemmeringen bestaan, aangezien voor de toegang en verblijf van de partner van eiseres in Brazilië ook regels zijn verbonden. Daarbij komt dat de partner van eiseres de kostwinner is, dat hij vanuit Nederland werkt en hier woonruimte heeft. De omstandigheid dat hij een aantal keren in Brazilië op vakantie is geweest doet daar niet aan af. Ook is zij afhankelijk van de door haar partner aan haar verleende mantelzorg. De door hem verleende zorg biedt haar juist veel steun ten aanzien van haar psychische klachten. Die steun kan niet worden geboden door een willekeurige derde, aldus eiseres.
Eiseres betoogt voorts dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Zij voert daartoe aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat haar partner haar, na terugkeer naar Brazilië, financieel zou kunnen ondersteunen en huisvesting kan regelen. Dit is voor haar partner in financieel opzicht niet mogelijk. Dat hij huisvesting heeft geregeld en alles heeft betaald tijdens zijn vakantie in Brazilië, betreft een andere situatie. Verder voert eiseres aan dat zij kampt met psychische klachten en onder behandeling staat bij een psycholoog. Ook heeft zij veel lichamelijke klachten als gevolg van een lange periode van ondervoeding. Daarvoor staat zij onder behandeling van een fysiotherapeut. In verband met een medische behandeling is zij gebaat bij verblijf in Nederland, aldus eiseres. Zij betoogt voorts dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar haar medische situatie.
4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
(…)
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie;
(…).
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) is op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Vw, de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het vereiste van een geldige mvv.
Ingevolge het derde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
Verweerder voert daarnaast het beleid, paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), dat verweerder de hardheidsclausule in ieder geval toepast bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning van een vreemdeling van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiseres en haar partner sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
5.2
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), onder meer het arrest van 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599, en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4011), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de gezinsleden enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
De rechter dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
5.3
Bij de beoordeling of het belang van eiseres om bij haar partner in Nederland te blijven opweegt tegen het belang van verweerder, heeft verweerder in het voordeel van eiseres meegewogen dat haar partner de Nederlandse nationaliteit heeft. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheid niet opweegt tegen het algemene belang van verweerder dat alleen vreemdelingen die aan de voorwaarden voldoen een verblijfvergunning krijgen. Daartoe heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres familieleven is gaan uitoefenen op een moment dat zij in Nederland geen rechtmatig verblijf had en dat niet is gebleken van een onmogelijkheid om het familieleven (tijdelijk) in Brazilië uit te oefenen. Met de enkele stelling dat Brazilië ook regels kent ten aanzien van toegang en verblijf, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er daardoor objectieve belemmeringen zijn. Voorts heeft eiseres niet met stukken onderbouwd dat zij afhankelijk is van de door haar partner verleende mantelzorg en dat die mantelzorg alleen door haar partner kan worden verleend.
5.4
Gelet op voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van schending van het in artikel 8 van het EVRM beschermde familie- en gezinsleven.
5.5
De omstandigheid dat eiseres in Brazilië, naar zij stelt, in een minder gunstige situatie zal verkeren is geen omstandigheid die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres met de door haar voor het eerst in beroep overgelegde medische stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat terugkeer in verband met een medische noodsituatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder was niet gehouden nader onderzoek naar haar medische situatie te doen. Voorts is niet gebleken dat de partner van eiseres haar niet tijdelijk, voor zover dat nodig is, financieel kan ondersteunen. De rechtbank wijst er daarbij op dat het gaat om een tijdelijke terugkeer naar Brazilië ten behoeve van het verkrijgen van een mvv. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de hardheidsclausule toe te passen.
5.6
De ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt eveneens. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
6. Verweerder heeft derhalve geen vrijstelling van het mvv-vereiste hoeven verlenen en de aanvraag terecht wegens het ontbreken van een mvv afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.