ECLI:NL:RBDHA:2018:4841

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod onder de Vreemdelingenwet

Op 23 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser met de Albanese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan de eiser is opgelegd. Het bestreden besluit, dat op 7 mei 2017 is genomen, verplicht de eiser om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich niet op de voorgeschreven wijze in Nederland heeft bevonden en zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Dit leidde tot het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Tijdens de zitting op 30 maart 2018 is de eiser niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 19 mei 2017 naar Albanië is uitgezet, waardoor zijn procesbelang bij de beoordeling van het terugkeerbesluit is komen te vervallen. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De eiser heeft betoogd dat de reden voor zijn aanhouding, namelijk het aantreffen onder een vrachtwagen, niet voldoende is om te concluderen dat hij een bedreiging voor de openbare orde vormt. Ook heeft hij aangevoerd dat het inreisverbod disproportioneel is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en familieleden in de EU. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder terecht het inreisverbod heeft opgelegd, omdat de eiser niet voldoet aan de voorwaarden van de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode. Het beroep tegen het inreisverbod is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9930

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.J. Pattiata).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2018.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Albanese nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder bepaald dat eiser de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw), aangezien hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Ook heeft eiser zich niet aan één of meer van de voor hem geldende verplichtingen gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en beschikt hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats en niet over voldoende middelen van bestaan. Als gevolg van het terugkeerbesluit heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Ten aanzien van het terugkeerbesluit.
3. Verweerder heeft ter zitting gemeld dat eiser reeds op 19 mei 2017 is uitgezet naar Albanië. De rechtbank stelt vast dat het procesbelang van eiser bij de beoordeling van het bestreden besluit, voor zover dit is gericht tegen het terugkeerbesluit, daardoor is komen te vervallen. Het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, is daarom niet‑ontvankelijk.
Ten aanzien van het inreisverbod.
6. Eiser betoogt dat de enkele reden dat hij is aangetroffen onder een vrachtwagen, zonder dat daarbij rekening is gehouden met zijn persoonlijke gedragingen, niet genoeg is om aan te nemen dat hij een bedreiging is voor de openbare orde. Eiser betoogt voorts dat verweerder bij het opleggen van het inreisverbod onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Zo heeft eiser tijdens het gehoor aangegeven dat hij familieleden in diverse landen in de Europese Unie heeft, die hij door het inreisverbod niet meer kan bezoeken. Ook is de duur van het inreisverbod disproportioneel. Gelet op artikel 6.5a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit is een inreisverbod voor de duur van een jaar evenredig, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt daartoe.
7.1
Verweerder heeft het inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw als rechtstreeks gevolg van het terugkeerbesluit opgelegd. Aan het inreisverbod noch aan het terugkeerbesluit is ten grondslag gelegd dat eiser een bedreiging voor de openbare orde zou zijn. Hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot een geslaagd beroep. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiser door het inreisverbod zijn familieleden niet kan bezoeken geen reden voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw van het uitvaardigen van het inreisverbod had moeten afzien.
7.2
Eiser voldoet niet aan de in artikel 12 van de Vw en in artikel 5 van de Schengengrenscode gestelde voorwaarden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat een situatie als bedoeld in artikel 6.5a, tweede lid, van het Vb zich hier niet voordoet en dat verweerder, op grond van het bepaalde in artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb en het in paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 bedoelde beleid, terecht tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren heeft uitgevaardigd.
8. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.