ECLI:NL:RBDHA:2018:4880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
09-032313-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door het spuiten van een bijtendestof op school met lichamelijke gevolgen voor slachtoffers

Op 23 april 2018 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die op 2 oktober 2017 op school in Delft een bijtendestof heeft gespoten. De verdachte was aanwezig bij twee incidenten waarbij deze stof op muren werd gespoten, wat leidde tot ernstige lichamelijke klachten bij twee slachtoffers, [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. De kinderrechter oordeelde dat de verdachte bij de tweede keer spuiten op de hoogte was van de mogelijke gevolgen, aangezien zij eerder had gezien dat de stof hoestbuien, misselijkheid en andere klachten veroorzaakte. Hierdoor werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van [benadeelde 2], maar vrijgesproken van de mishandeling van [benadeelde 1] omdat er geen opzet op de gevolgen kon worden vastgesteld. De kinderrechter legde een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren op, met een proeftijd van twee jaar, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte voor het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag
Kinderrechter
Parketnummer 09-032313-18
Datum uitspraak: 23 april 2018

(Verkort vonnis)

De kinderrechter in de rechtbank Den Haag heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te 's-Gravenhage,
wonende te [adres] .

De terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 april 2018.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.M. Eelman heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het haar ten laste gelegde, met gedeeltelijke vrijspraak, wordt veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde 1] .

De tenlastelegging.Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – dat

zij op of omstreeks 2 oktober 2017 te Delft [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door:
- pepperspray, althans een bijtende
en/of prikkelendestof, te spuiten en/of aan te brengen op
een muur in een lokaal, waardoor voornoemde [benadeelde 1] in aanraking, althans
in contact met, deze stof is gekomen
- pepperspray, althans een bijtende
en/of prikkelendestof, te spuiten en/of aan te brengen op
een muur in de toiletten, waardoor voornoemde [benadeelde 2] in
aanraking, althansn in contact met, deze stof is gekomen.

De bewijsmiddelen.

De kinderrechter grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Als niet weersproken staat uit het dossier en de verklaringen ter zitting onder meer het volgende vast. Op 2 oktober 2017 is op twee plaatsen in het schoolgebouw van het [naam] in Delft een stof op de muur gespoten, die zich vervolgens via de lucht verspreidde en bij verschillende personen zodanig alarmerende lichamelijke klachten veroorzaakte dat de school moest worden ontruimd. De stof is eerst op de muur van een lokaal op de eerste verdieping gespoten en daarna in een toiletruimte op de begane grond. De klachten, zoals hoestbuien, duizeligheid, misselijkheid en prikkelende ogen, deden zich bij enkele betrokkenen nog wekenlang voor. Op beide momenten dat de stof werd gespoten, waren in de betreffende ruimte dan wel in de directe nabijheid daarvan telkens twee personen aanwezig, van wie één de verdachte was; boven was de ander [benadeelde 1] ; beneden was de ander [benadeelde 2] . Verdachte had het busje waarmee gespoten werd, bij zich toen zij tijdens de ontruiming op het schoolplein buiten kwam.
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben beiden verklaard dat verdachte het busje bij zich had en ermee op de muur spoot.
Verdachte ontkent met het busje te hebben gespoten en verklaart dat [benadeelde 1] het busje bij zich had en daarmee in het lokaal boven spoot, deze het busje daarna aan [benadeelde 2] gaf en dat [benadeelde 2] ermee spoot in de toiletruimte beneden.
[benadeelde 2] gaf het busje daarna aan verdachte en verdachte zou het daarop in haar BH hebben verstopt en buiten op de grond hebben gegooid.
De kinderrechter stelt vast dat de verdachte zowel op het eerste als op het tweede moment dat gespoten werd, een van de twee aanwezige personen was.
Op de filmbeelden, die deel uitmaken van het proces-verbaal van politie, wordt gezien dat de verdachte na het incident op de eerste verdieping, boven op de gang nog met haar linkerhand naar rechtsboven gaat en iets doet ter hoogte van haar BH. Na het tweede incident heeft de verdachte, zo heeft zij zelf verklaard, het busje in haar bh verstopt. Naar het oordeel van de rechtbank is een soortgelijke beweging na het eerste incident zichtbaar op de beelden. Dit staaft de verklaringen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dat het de verdachte was die het busje bij beide incidenten in haar bezit had. Bovendien is op de beelden en de tijdsaanduiding daarbij te zien dat de verdachte kort na het eerste incident vanaf de trap de gang op komt waar [benadeelde 2] is en direct doorloopt naar de toiletruimte terwijl [benadeelde 2] zich dan vrijwel direct bij haar voegt.
De kinderrechter overweegt dat zij het gezien de beelden en de lichamelijke gevolgen van het contact met de stof onaannemelijk acht dat [benadeelde 1] het busje na het spuiten ermee nog aan de verdachte heeft gegeven om het in haar BH te verstoppen. Om dezelfde reden acht de kinderrechter onaannemelijk dat [benadeelde 2] het busje beneden na het spuiten ermee aan de verdachte heeft overhandigd.
De kinderrechter acht gezien het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het busje die middag bij zich had en dat zij er in beide ruimten mee heeft gespoten.
Opzet
Voor strafbare mishandeling moet bij de verdachte opzet op de gevolgen van haar handelen aanwezig zijn geweest.
Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte wist wat er in het busje zat. Daarom kan niet worden aangenomen dat zij wist of behoorde te weten wat de gevolgen zouden zijn van het spuiten met de stof, toen zij er de eerste keer mee spoot in het bijzijn van [benadeelde 1] . Opzet op mishandeling van [benadeelde 1] is daarom bij de verdachte niet bewezen, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het spuiten in het bijzijn van [benadeelde 2] is dit anders. De verdachte wist na de eerste keer met het busje spuiten dat de stof uit het busje lichamelijke klachten veroorzaakte zoals zij kort daarvoor had gezien en ondervonden.
Toen zij de tweede keer met de bus spoot, wist zij wat de gevolgen daarvan konden zijn. Dit betekent dat bij de verdachte toen het opzet op de gevolgen van haar handelen aanwezig was en dat zij zich wel aan mishandeling van [benadeelde 2] heeft schuldig gemaakt. Dit deel van de tenlastelegging acht de kinderrechter daarom bewezen.

De bewezenverklaring.

Door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de kinderrechter op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de kinderrechter bewezen acht, dat de verdachte:
op omstreeks 2 oktober 2017 te Delft [benadeelde 2] heeft mishandeld door een bijtende
en/of prikkelendestof, te spuiten en/of aan te brengen op een muur in de toiletten, waardoor [benadeelde 2] in aanraking, alth
ansin contact met, deze stof is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

De strafbaarheid van de verdachte.

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering.

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door een stof op de muur van een toiletruimte te sprayen, wetend dat kort daarvoor personen die de stof inademden onwel werden en dat dat hoogstwaarschijnlijk ook nu weer zou gebeuren.
Het handelen van de verdachte heeft enorme nadelige gevolgen gehad. De stof heeft vrijwel direct heftige lichamelijke klachten veroorzaakt in de eerste plaats bij het slachtoffer, dat last had van benauwdheid, hoestbuien, duizeligheid, hoofdpijn, en prikkelende ogen en nog weken buikkrampen heeft gehad. De verdachte heeft aldus inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander. Daarnaast heeft verdachtes handelen ook verderstrekkende gevolgen gehad, namelijk voor een flink aantal andere aanwezigen in de school, die ook last kregen van lichamelijk klachten. Bovendien is de school ontruimd en moesten brandweer en ambulance worden ingeschakeld. Dit alles rekent de kinderrechter de verdachte ernstig aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, niet eerder is veroordeeld.
De kinderrechter heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 maart 2018. Hieruit komt onder meer het volgende naar voren.
De verdachte is na het feit van school gestuurd. Daarna heeft zij tijdelijk een andere school bezocht waar haar gedrag problematisch was, maar nu gaat zij naar een school die haar de structuur biedt die zij nodig heeft en waar zij goed gemotiveerd en positief bezig is.
Verdachte groeit op bij haar moeder, die consequent is in haar opvoeding en een goede band met de verdachte heeft. Beiden werken mee met de hulp die een gezinscoach van het Centrum voor Jeugd en Gezin biedt. Op school en in de hulpverlening wordt een positieve ontwikkeling gezien.
Verdachte heeft prosociale en antisociale vrienden en vindt nog altijd wel het antisociale gedrag spannend. Ze woont in een buurt waarin jongeren wonen die politiecontacten hebben. Ze maakt niet altijd de juiste keuzes en komt daardoor wel eens in de problemen. Gezien haar jonge leeftijd zal zij de vaardigheid om betere keuzes te maken nog beter moeten ontwikkelen. Dat zal in de huidige omstandigheden thuis, op school en met de bestaande hulpverlening mogelijk zijn.
De Raad vindt een geheel voorwaardelijke werkstraf passend bij het delict en bij de verdachte en adviseert die op te leggen.
De kinderrechter volgt dit advies en is van oordeel dat een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur een passende reactie vormt.

De vordering van de benadeelde partij.

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 392,-.
Nu de vordering betrekking heeft op een gedraging van de verdachte die de leeftijd van veertien jaar nog niet heeft bereikt en aan wie de gedraging als onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als haar leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt deze geacht te zijn gericht tegen haar gezag dragende ouder(s).
De kinderrechter zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de ouder van de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de kinderrechter tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslissing.

De kinderrechter:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

mishandeling

verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
40 (veertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
20 (twintig) DAGEN;
bepaalt dat taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op
twee jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de ouder van de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 april 2018.
[.]