In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een incident in een civiele procedure over intellectuele eigendom. Eiser [A], wonende in Zwitserland, heeft Flavourz c.s. aangeklaagd wegens vermeende merkinbreuk op diverse Uniemerken. Flavourz c.s. hebben in het incident twee vorderingen ingediend: de eerste vordering strekt tot niet-ontvankelijkheid van [A] in de hoofdzaak, omdat zij stellen dat [A] misbruik van recht maakt door de procedure voort te zetten ondanks een ondertekende onthoudingsverklaring. De rechtbank overweegt dat deze stelling niet zonder meer kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, aangezien [A] gemotiveerd verweer heeft gevoerd en er geen bewijs is dat hij het vertrouwen heeft gewekt dat de procedure niet zou worden voortgezet.
De tweede vordering van Flavourz c.s. betreft de oproeping van een derde, [X], in vrijwaring. Flavourz c.s. vermoeden dat de inbreukmakende producten van [X] afkomstig zijn en willen hem verantwoordelijk houden voor de gevolgen van de inbreuk. De rechtbank oordeelt echter dat de stellingen van Flavourz c.s. onvoldoende zijn om deze vrijwaring toe te staan, omdat er geen concrete rechtsverhouding is aangetoond tussen Flavourz c.s. en [X]. De rechtbank wijst beide incidentele vorderingen af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de hoofdzaak is beslist. De zaak wordt verwezen naar de rol van 28 februari 2018 voor conclusie van antwoord.