ECLI:NL:RBDHA:2018:4939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/16706 en 17/16707 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
  • F.S. Zwerwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een kaal terugkeerbesluit aan een Thaise vrouw met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een Thaise vrouw tegen een kaal terugkeerbesluit dat haar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De vrouw, die sinds 1992 in Nederland verbleef, had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, zodat zij de uitspraak op haar beroep in Nederland kon afwachten. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet rechtmatig in Nederland verbleef op het moment van het terugkeerbesluit en dat de staatssecretaris bevoegd was om dit besluit te nemen. De rechtbank verwierp het beroep van de vrouw dat verweerder niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM, verwijzend naar het arrest Paposhvili. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit met een termijn van 28 dagen had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/16706 (beroep) en 17/16707 (verzoek)
[V-nummer]
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 25 april 2018 in de zaak tussen

[de vrouw] ,

geboren op [geboortedatum] 1973, van Thaise nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2017 heeft verweerder een zogeheten kaal terugkeerbesluit aan eiseres uitgereikt waarbij haar is aangezegd dat zij de Europese Unie (EU) binnen 28 dagen dient te verlaten. Zij heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om de uitspraak op dat beroep in Nederland te mogen afwachten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich, met voorafgaande schriftelijke kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van haar beroep wegens betalingsonmacht. Omdat de rechtbank uit de stukken is gebleken dat het eiseres sinds de intrekking van haar verblijfsvergunning niet is toegestaan in Nederland te werken en zij een verklaring heeft ingevuld, waaruit blijkt dat zij geen inkomsten en vermogen heeft, kan worden gevolgd dat eiseres niet in staat is het verschuldigde griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt en eiseres kan worden ontvangen in haar beroep, niettegenstaande het niet voldoen aan de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Eiseres heeft tussen 1992 en 2015 vrijwel onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland gehad bij verschillende Nederlandse partners. Na 23 jaar is dit rechtmatige verblijf geëindigd door expiratie van de geldigheidstermijn.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres ten tijde van de oplegging van het terugkeerbesluit niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit betekent dat op haar op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in beginsel de verplichting rust Nederland te verlaten. Dit is alleen anders als zich één van de in die bepaling genoemde uitzonderingssituaties voordoet. Eiseres heeft niet gesteld dat één van die situaties aan de orde is. Dat betekent dat verweerder op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 niet alleen bevoegd maar ook verplicht is om een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
4.2.
Eiseres voert aan dat verweerder bij het opleggen van het terugkeerbesluit ten onrechte niet heeft getoetst aan de artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het met artikel 8 van het EVRM corresponderende artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Zij verwijst in dit verband naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016 inzake Paposhvili tegen België (zaaknummer 41738/10, het arrest Paposhvili).
4.3.
Aan de orde is de vraag of verweerder bij het opleggen van een kaal terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen een toetsing moet verrichten aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Het beroep van eiseres in dit verband op het arrest Paposhvili berust op een verkeerde lezing ervan. Uit de in rechtsoverweging 221 van het arrest genoemde bewoordingen ‘
refusal to grant the applicant leave to remain’ moet worden afgeleid dat in de zaak die in dat arrest aan de orde was de vraag speelde of de vreemdeling voor verblijf in België in aanmerking had moeten komen op grond van een daartoe gedane aanvraag. Het gaat in het arrest niet om een zogeheten kaal terugkeerbesluit, zoals hier aan de orde. Het betoog faalt. Hetzelfde dient te gelden voor het beroep van eiseres op toetsing aan artikel 3 van het EVRM (medische omstandigheden).
4.4.
Het beroep op artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn baat eiseres evenmin. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten te allen tijde in schrijnende gevallen in plaats van het opleggen van een terugkeerbesluit om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot verblijf geven.
4.5.
De rechtbank kan in deze procedure niet toetsen of verweerder ten onrechte heeft nagelaten tot ambtshalve vergunningverlening over te gaan. Voor zover eiseres hiermee stelt dat er andere redenen zijn om haar een zelfstandige verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot verblijf te geven, dient dit aan de orde te komen in een procedure hiertoe. Ter zitting is gebleken dat eiseres op 23 december 2017 een aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet tijdelijk bij verweerder heeft ingediend.
4.6.
Uit artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000 volgt dat de vreemdeling na de oplegging van het terugkeerbesluit Nederland binnen 28 dagen moet verlaten. Verweerder kan de vrijwillige vertrektermijn op grond van artikel 62, derde lid, van de Vw 2000 verlengen als zich specifieke omstandigheden van het individuele geval voordoen. Eiseres heeft niet gesteld dat verweerder tot verlenging van de vrijwillige vertrektermijn diende over te gaan.
4.7.
Het bovenstaande betekent dat verweerder eiseres terecht een terugkeerbesluit met een vrijwillige vertrektermijn van 28 dagen heeft opgelegd.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening. Voor zover eiseres heeft willen aanvoeren dat de werking van het terugkeerbesluit moet worden opgeschort in verband met de door haar inmiddels ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning, overweegt de rechtbank dat hierin is voorzien door de toepassing van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16706,
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16707,
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
D: B
VK

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.