ECLI:NL:RBDHA:2018:4945
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2018 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, die zijn aanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarna de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank overwoog dat het niet in geschil was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland internationale bescherming had aangevraagd. Eiser had aangevoerd dat verweerder had moeten onderzoeken of hij nog in beroep kon gaan tegen de afwijzing van de Duitse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet de verantwoordelijkheid van verweerder was.
Daarnaast voerde eiser aan dat er een refoulementrisico bestond en dat zijn medische situatie, waaronder long- en k.n.o.-problemen, zich verzetten tegen overdracht aan Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat zijn medische problemen zo ernstig waren dat overdracht zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Ook de stelling dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink.