ECLI:NL:RBDHA:2018:4945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
NL18.5586 en NL18.5587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2018 uitspraak gedaan in de asielprocedure van eiser, die zijn aanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarna de rechtbank onmiddellijk uitspraak deed.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank overwoog dat het niet in geschil was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland internationale bescherming had aangevraagd. Eiser had aangevoerd dat verweerder had moeten onderzoeken of hij nog in beroep kon gaan tegen de afwijzing van de Duitse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet de verantwoordelijkheid van verweerder was.

Daarnaast voerde eiser aan dat er een refoulementrisico bestond en dat zijn medische situatie, waaronder long- en k.n.o.-problemen, zich verzetten tegen overdracht aan Duitsland. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat zijn medische problemen zo ernstig waren dat overdracht zou leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Ook de stelling dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigde, werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier S.A.K. Kurvink.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.5586 en NL18.5587
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 5 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank, in zaak NL18.5586, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in zaak NL18.5587, wijst het verzoek af.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag omdat eiser eerder in dat land internationale bescherming heeft gevraagd.
2. In geschil is of verweerder, met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening [1] , de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder had moeten onderzoeken of eiser nog de mogelijkheid heeft om in beroep te komen tegen de afwijzende beslissing van de Duitse autoriteiten op zijn asielaanvraag. Die stelling wordt niet gevolgd. Het is niet aan verweerder om dit te onderzoeken. Dit is eisers eigen verantwoordelijkheid. Bovendien is verweerder er terecht van uitgegaan dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat zijn in Nederland ingediende asielverzoek zal worden behandeld.
4. Het betoog dat er een refoulementrisico is, faalt. Uitgangspunt is immers het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat ervan uit kan worden gegaan dat eiser niet door Duitsland zal worden uitgezet zonder dat is getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM [2] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat uitgangspunt moet worden verlaten. Eiser is daarin niet geslaagd want hij heeft zijn stellingen op dat punt niet onderbouwd.
5. Eiser voert aan dat zijn medische situatie, te weten problemen met zijn longen en k.n.o.-problemen, zich verzet tegen overdracht aan Bondsrepubliek Duitsland. Eiser heeft echter geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn medische toestand. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn medische problemen zo ernstig zijn, dat overdracht leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM.
6. Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft zich beroepen op zijn medische toestand, en op het feit dat hij tot de Joodse bevolkingsgroep behoort. Hij zou nu ook doende zijn het Joodse geloof aan te nemen. Eiser staat wantrouwig tegenover Duitsland vanwege het verleden en vanwege de economische betrekkingen tussen Duitsland en Rusland. Verweerder heeft deze gestelde feiten en omstandigheden niet zodanig bijzonder hoeven achten dat deze hadden moeten leiden tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier, op 5 april 2018.
griffier
rechter en voorzieningenrechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening 604/2013/EU
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden