ECLI:NL:RBDHA:2018:4949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
17/16577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling wegens ontbreken toestemmingsverklaring en feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft eiseres, een Oegandese, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is afgewezen. De aanvraag was ingediend op 6 juni 2016 door referente, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op 4 april 2017, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente niet met documenten was aangetoond. Eiseres heeft in beroep nieuwe documenten ingediend, waaronder een nieuwe geboorteakte en een identiteitsdocument van referente, maar de staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om deze documenten te laten onderzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag op twee pijlers berust: het ontbreken van de toestemmingsverklaring van de achterblijvende vader en het niet aantonen van de feitelijke gezinsband. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgehouden aan het vereiste van de toestemmingsverklaring, ondanks de verklaring van referente dat zij de vader niet kan vragen om een dergelijke verklaring te ondertekenen. De rechtbank heeft de tegenstrijdige verklaringen van referente over de wijze van verwekken van eiseres in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de uitleg van referente niet afdoende is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 april 2018, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/16577
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 april 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 november 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2018. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam 2] (referente), alsmede J.E. Hynd, tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Oegandese nationaliteit. Nadat aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend, heeft zij op 6 juni 2016 een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiseres, haar gestelde dochter. Op 4 april 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Verweerder heeft het daartegen ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referente niet met documenten is aangetoond. Volgens de verklaring van onderzoek van 6 september 2016 van Bureau Documenten is de overgelegde geboorteakte van eiseres vals. Niet is gebleken dat referente niet alsnog een geldige geboorteakte kan verkrijgen. Daarnaast ontbreekt er een toestemmingsverklaring van de achterblijvende vader. Voor het ontbreken hiervan heeft referente geen afdoende verklaring gegeven. Van bewijsnood is geen sprake.
3. In beroep zijn er twee nieuwe originele documenten ingebracht. Het betreft een nieuwe geboorteakte van eiseres, afgegeven op 4 januari 2018, en een identiteitsdocument van referente.
4. Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2018 meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de twee nieuwe documenten door Bureau Documenten te laten onderzoeken. Ook een DNA-onderzoek is niet aangewezen vanwege de twijfel over de gezinsband en het toerekenbaar ontbreken van de toestemmingsverklaring.
5. Op wat eiseres in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. In paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat het volgende beleid vermeld - voor zover hier relevant - over de toelating in het kader van nareis.
Verweerder verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
Verder is vermeld dat verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis verleent, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Daarbij is vermeld dat dit alleen anders is als:
• de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
7. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag op twee pijlers berust. Volgens verweerder is de feitelijke gezinsband niet aangetoond en ontbreekt de toestemmingsverklaring.
Niet valt uit te sluiten dat de gezinsband tussen eiseres en referente door onderzoek van de nieuwe geboorteakte of door een DNA-onderzoek alsnog kan worden aangetoond.
Dat betekent dat de tweede pijler, het toerekenbaar ontbreken van de toestemmingsverklaring, overblijft.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgehouden aan het vereiste van de toestemmingsverklaring. Referente heeft als verklaring gegeven, dat zij de vader van eiseres niet kan vragen om een dergelijke verklaring te ondertekenen omdat hij haar heeft verkracht en niet op de hoogte is van het bestaan van eiseres. Verweerder hoefde die verklaring niet te accepteren en heeft terecht gewezen op de tegenstrijdige verklaringen die referente tijdens het identificerend gehoor van 10 september 2014, het nader gehoor van 13 mei 2016 en het aanvullend gehoor van 19 mei 2016 heeft afgelegd over de wijze waarop eiseres verwekt is. Zo heeft referente tijdens het identificerend gehoor verklaard dat [naam 3] de vader van eiseres is en dat hij af en toe langs kwam. Hij diende om haar financiële problemen op te lossen. Referente is op enig moment zwanger van hem geraakt. Volgens referente heeft zij hem gebruikt om een einde te maken aan de geruchten over haar relatie met een vrouw. Tijdens het nader gehoor van 13 mei 2016 heeft referente echter verklaard dat zij zwanger is geworden van [naam 3] nadat hij haar had verkracht.
9. Verweerder heeft in het primaire besluit reeds voldoende gemotiveerd waarom de uitleg van referente - dat zij tijdens het identificerend gehoor in de war was, niet was voorbereid op die vragen en op dat moment geen rechtsbijstand ontving - niet afdoende is. Ook de verklaring in bezwaar dat de situatie tijdens het identificerend gehoor anders was dan die tijdens de gehoren in de nareisprocedure, heeft verweerder terecht van de hand gewezen met de overweging dat de antwoorden van referente op de vragen in elke situatie dezelfde zouden moeten zijn. Ook ter zitting is geen bevredigende uitleg gegeven.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.