In deze bodemzaak vordert de eisende partij, een zorgverlener, uitbetaling van facturen door een zorgverzekeraar voor verleende geneeskundige behandelingen. De zorgverzekeraar verweert zich met een beroep op verjaring op basis van artikel 7:942 lid 1 BW, dat een verjaringstermijn van drie jaar hanteert. De kantonrechter oordeelt dat de verjaringstermijn begint te lopen vanaf het moment dat de vordering tot uitkering opeisbaar is geworden, wat in dit geval samenvalt met de datum van de eerste behandeling van de verzekerden. De eisende partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat zij niet tijdig heeft geclaimd. De rechtbank stelt vast dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de facturen tijdig zijn ingediend bij de zorgverzekeraar. De kantonrechter wijst erop dat de verjaringstermijn niet is gestuit, ondanks de stellingen van de eisende partij dat dit wel het geval was. De rechtbank concludeert dat de zorgverzekeraar terecht een beroep doet op verjaring en verklaart de eisende partij niet-ontvankelijk in haar vordering. De kosten van de procedure worden aan de eisende partij opgelegd.