ECLI:NL:RBDHA:2018:5249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14028
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke zaak over mondelinge aanzegging van opvangverplichtingen

Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ontvangen, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser had beroep ingesteld tegen een mondelinge aanzegging van het COA, waarin hem werd meegedeeld dat hij uiterlijk op 28 augustus 2017 de opvang moest verlaten. Eiser stelde dat deze aanzegging een besluit was waartegen beroep kon worden ingesteld. De rechtbank diende eerst te beoordelen of zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan is, gericht op een rechtsgevolg. De rechtbank concludeerde dat de mondelinge aanzegging van 17 augustus 2017 geen besluit was, omdat het rechtsgevolg al voortvloeide uit de eerder verleende verblijfsvergunning. Eiser was al op de hoogte van zijn verplichting om de opvang te verlaten op basis van de asielvergunning, en de mondelinge aanzegging was slechts een mededeling van deze verplichting.

Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier F.M.E. Schulmer, en werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14028

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.A. Kroes).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de mondelinge aanzegging van verweerder dat hij uiterlijk op 28 augustus 2017 de opvang, AZC te [plaats], dient te verlaten. Hij heeft tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft bij besluit van 28 juni 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ontvangen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 29 juni 2017 medegedeeld dat eiser geen recht meer heeft op opvang van verweerder en hij met de hulp van verweerder en de gemeente een woning moet zoeken.
1.1.
Naar aanleiding hiervan heeft op 3 augustus 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en medewerkers van verweerder. Tijdens dit gesprek heeft eiser geen medewerking verleend aan het invullen van een zogenaamd B10-formulier.
1.2.
Vervolgens is eiser bij brief van 16 augustus 2017 opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 17 augustus 2017. Tijdens dit gesprek hebben medewerkers van verweerder eiser aangezegd dat hij nog maximaal 24 uur de tijd heeft om de woonruimte te accepteren en als hij na de 24 uur de woning blijft weigeren, zijn verstrekkingen zullen worden beëindigd. Van dit gesprek is een schriftelijk verslag opgemaakt.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze mondelinge aanzegging.
3. De rechtbank moet eerst beoordelen of zij bevoegd is.
3.1.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
3.2.
Uit het voorgaande volgt dat beroep kan worden ingesteld tegen een besluit. De rechtbank moet daarom beoordelen of de mondelinge aanzegging van 17 augustus 2017 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er is sprake van een besluit als de schriftelijke beslissing is gericht op een rechtsgevolg. Eiser stelt dat het gevolg van de mondelinge aanzegging is dat hij de opvang moet verlaten. De rechtbank volgt deze stelling niet. Dat eiser de opvang moet verlaten volgt uit het besluit van 28 juni 2017. In dat besluit is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Uit dat besluit volgt, door de werking van artikel 44, eerste lid, van de Vw 2000, dat eiser geen recht meer heeft op opvang en verstrekkingen. Met andere woorden, dat eiser de opvang moet verlaten volgt uit de verlening van de asielvergunning en niet uit de mondelinge aanzegging van 17 augustus 2017. Eiser wist daarom bij de verlening van de asielvergunning al dat hij de opvang zou moeten verlaten. Dit betekent dat de mondelinge aanzegging geen rechtsgevolg heeft. De mondelinge aanzegging is niet meer dan een mededeling van het gevolg van de verlening van de asielvergunning. In dit kader verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:925.
4. Dit betekent dat er geen beroep openstaat tegen de mondelinge aanzegging. De rechtbank is daarom onbevoegd.
5. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.