ECLI:NL:RBDHA:2018:5251
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Grhib
- Rechtspraak.nl
Verlenging verblijfsvergunning voor asielzoeker en haar dochter in het kader van uithuisplaatsing
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoekster, eiseres, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiseres, geboren in 1984 en van Burundische nationaliteit, is een uitgeprocedeerde asielzoeker die stelt slachtoffer te zijn van verkrachting, waaruit haar dochter is geboren. De dochter heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, die is verlengd in verband met haar ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Eiseres heeft ook een verblijfsvergunning gekregen, die afhankelijk is van de vergunning van haar dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunningen zijn ingewilligd, maar dat het bezwaar van eiseres tegen de verlenging kennelijk ongegrond is verklaard.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar en dat de dochter nooit in de oorspronkelijke gezinssituatie kan terugkeren. De rechtbank overweegt dat de hoorplicht kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank concludeert dat verweerder van het horen van eiseres heeft kunnen afzien, omdat de bezwaren van eiseres niet opgingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de jaarlijkse verlenging van de verblijfsvergunning en de bijbehorende leges geen onredelijke situatie voor eiseres opleveren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de beslissingen van verweerder in overeenstemming zijn met het geldende beleid en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en eiseres kan binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.