ECLI:NL:RBDHA:2018:5298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL17.15325 en NL17.15326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublin-regelgeving met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublin-regelgeving. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan om te voorkomen dat hij aan Italië zou worden overgedragen terwijl zijn beroep nog liep.

Tijdens de zitting op 11 januari 2018 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Italië terecht verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Italië had verbleven.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er problemen zijn met de opvang van asielzoekers in Italië, deze situatie niet vergelijkbaar is met die in Griekenland, zoals eerder vastgesteld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er redenen zijn om aan te nemen dat Italië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag van de eiser niet in behandeling te nemen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.15325 en NL17.15326
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 11 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht aan Italië hangende zijn beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.E. Visscher, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat eiser eerder in Italië heeft verbleven.
2. In geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken.
3. Eiser heeft onder verwijzing naar diverse bronnen uit 2015 en 2016 aangevoerd dat Italië zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen ten aanzien van asielzoekers.
4. Vooropgesteld wordt dat uit bestendige jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat er weliswaar problemen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, maar dat de situatie niet vergelijkbaar is met die in Griekenland ten tijde van het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland (onder meer het arrest M.O.S.H. tegen Nederland [1] ). Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt deze lijn (zie de door verweerder aangehaalde uitspraak van 10 augustus 2016 [2] en recentelijk nog: 30 mei 2017 [3] ).
5. Uit de door eiser aangehaalde landeninformatie blijkt dat de opvangproblemen in Italië nog lang niet achter de rug zijn en dat nog steeds gesproken moet worden van een toevloed van asielzoekers naar dat land. Niet al deze bronnen zijn besproken in de hiervoor genoemde jurisprudentie. Dit betekent echter niet dat sprake is van een wezenlijk andere situatie, die moet leiden tot een ander oordeel. Daarbij komt dat ervan uit mag worden gegaan dat eiser, als Dublinclaimant, voor opvang in aanmerking komt. In zoverre heeft hij niet dezelfde positie als elke willekeurige asielzoeker die voor het eerst in Italië aankomt.
6. Eisers beroep op zijn eigen ervaringen in Italië kan geen gewicht in de schaal leggen omdat hij tijdens zijn verblijf in Italië geen asiel heeft verzocht. Hij was dus geen asielzoeker.
7. De slotsom is dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Italië niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond treft geen doel.
8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.
griffier
rechter en voorzieningenrechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.