Overwegingen
1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en komt uit Suleimaniya, in de Koerdische Autonome Regio (KAR). Eiser is in 2017 met een visum naar Nederland gekomen, maar is vervolgens doorgereisd naar Zweden. Na overdracht aan Nederland heeft eiser op 15 september 2017 voor het eerst asiel aangevraagd. Omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken zonder de behandeling van zijn aanvraag af te wachten, werd deze aanvraag op 27 september 2017 op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld. Nadat Zweden eiser wederom heeft overgedragen aan Nederland, heeft eiser op 4 februari 2018 voor de tweede keer asiel aangevraagd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende relaas ten grondslag gelegd. Eiser is uit Irak gevlucht uit vrees voor bloedwraak. De problemen zijn ontstaan omdat zijn zwager, [zwager], iemand heeft vermoord, genaamd [naam]. Deze [naam] had een verboden relatie met het minderjarige zusje van [zwager]. [zwager] werd veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Eiser was niet aanwezig bij deze moord, maar hij werd wel verdacht van medeplichtigheid. Eiser is uiteindelijk vrijgesproken door de rechtbank en is op 27 april 2015 vrijgelaten. Na zijn vrijlating werd eiser nog steeds schuldig geacht door de familie van [naam]. Er zijn sindsdien incidenten geweest. Zo is eisers café beschoten en zijn auto in brand gestoken. Eiser voelde zich niet veilig meer, ook omdat [naam] twee ooms had, [oom] en [oom], die een machtige positie hadden in de samenleving.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze opvolgende asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder vindt het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig. Subsidiair vindt verweerder dat eiser bij de autoriteiten van de KAR bescherming had kunnen vragen tegen bloedwraak.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het feit dat hij in Zweden is geweest en daar een werkvergunning heeft aangevraagd, op zichzelf niet kan afdoen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Verweerder moet immers het relaas op de eigen merites beoordelen. Maar de rechtbank vindt dat dit in de zaak van eiser ook is gebeurd. In het voornemen en in het bestreden besluit is uitvoerig ingegaan op diverse onderdelen van eisers relaas bij de beoordeling van de geloofwaardigheid ervan. Eiser heeft daar onvoldoende tegenover gesteld.
6. Zo heeft eiser in het geheel geen documenten ingebracht ter onderbouwing van zijn relaas. Hij moet immers aannemelijk maken dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Dat lag in de zaak van eiser ook voor de hand, omdat diverse gebeurtenissen kunnen worden genoemd waarvan eiser het bewijs had kunnen leveren. Zoals de dood van [naam], de veroordeling van zijn zwager, eisers vrijspraak, foto’s van de autobrand, bewijs van de familieband tussen [naam] en diens gestelde machtige ooms. Eiser is met niets gekomen. Dat er bewijsmateriaal op zijn mobieltje stond, is slechts een bewering. Verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser er van meet af aan op is gewezen dat hij met bewijs moest komen. De stelling in beroep dat ten onrechte is tegengeworpen dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn relaas, faalt dus.
7. Eiser heeft in beroep bestreden dat het ongeloofwaardig is dat eiser zelf wel in de negatieve aandacht zou staan van de familie van [naam], maar eisers eigen familie helemaal niet. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Eiser heeft immers zelf verklaard dat zijn familie rijk is en dat de familie van [naam] bereid was af te zien van de dood van eiser als er veel geld zou worden betaald. Gelet daarop heeft eiser niet goed kunnen uitleggen waarom bij zijn afwezigheid eisers familieleden nooit zijn belaagd of anderszins onder druk gezet. De stelling in beroep dat eiser voorafgaande aan de aanslag tegen [naam] wél bij [zwager] in de auto zat, en zijn familieleden niet, verklaart niet waarom eisers familie ongemoeid is gelaten.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder heeft gevraagd naar vermoedens van eiser en vervolgens heeft tegengeworpen dat het gaat om vermoedens. Eiser wijst in dit verband op zijn vermoeden dat de onbekende personen in zijn café het op hem hadden gemunt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft tegengeworpen dat eiser over de gestelde incidenten (nieuwe gezichten in zijn café, granaten in zijn winkel, winkel beschoten en auto waar kind in zat in brand gestoken) alleen maar in algemeenheden heeft gesproken, zonder nadere details en dat eiser zich heeft gebaseerd op vermoedens. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
9. Datzelfde lot ondergaat de beroepsgrond dat eiser wel voldoende uitgebreid heeft verklaard. Eiser is in zijn relaas, zowel over de aanleiding van de bloedwraak, als over de gebeurtenissen naderhand, blijven steken in vaagheden en algemeenheden, zonder enige detaillering en zonder dat enig bewijs is ingebracht. In beroep is een stuk overgelegd waarin ‘[oom] ’ wordt genoemd als commandant van de Peshmerga, maar daarmee is nog steeds niet aannemelijk gemaakt dat er een bloedverwantschap bestaat tussen deze [oom] en het slachtoffer [naam]. De stelling in beroep dat de samenwerkingsplichtwordt geschonden door verweerder, kan daarom evenmin doel treffen. Eisers conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers relaas ongeloofwaardig is, faalt om dezelfde reden. Verweerder heeft niet ten onrechte eisers asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.