ECLI:NL:RBDHA:2018:5314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
NL17.7109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 56, eerste lid, Vw

Op 2 mei 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, een gezin bestaande uit een moeder, vader en hun minderjarige zoon, beroep hebben ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en had als doel de vrijheid van beweging van de eisers te beperken in het belang van de openbare orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet hebben voldaan aan hun rechtsplicht om Nederland te verlaten en dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, noch over voldoende middelen van bestaan beschikken. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eisers niet hebben aangetoond dat de maatregel disproportioneel is, en dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er een gevaar voor onttrekking aan de uitzetting bestaat.

Tijdens de zitting op 21 februari 2018 hebben eisers hun bezorgdheid geuit over de overplaatsing naar een andere locatie en de dagelijkse meldplicht, die zij als belastend ervaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de maatregel rechtmatig heeft opgelegd en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wegen dan de noodzaak om de openbare orde te handhaven. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de staatssecretaris dan ook rechtmatig geacht en het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.7109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

[eiser], eiser,
mede namens hun minderjarige zoon:
[zoon],
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. L.J.P. Mentink),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en Justitie, daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 juli 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers in het belang van de openbare orde de maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L. Abajebel, tolk Amhaars. Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.
Ingevolge artikel 5.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
Volgens het beleid van verweerder zoals verwoord in paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – voor zover hier van belang – kan de maatregel in beginsel in ieder geval worden opgelegd aan de vreemdeling van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen en ook aan de vreemdeling die een vertrekplicht heeft en die voorafgaande aan de maatregel in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) of gemeentelijke (nood)opvang heeft verbleven. Aan een gezin met minderjarige kinderen wordt gedurende (een deel van de periode) waarin het vertrek wordt voorbereid een maatregel op grond van artikel 56 Vw opgelegd als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan: er is sprake van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan, het vertrek van het gezin kan niet binnen veertien dagen worden gerealiseerd, het gezin heeft voorafgaande aan de maatregel in de opvang verbleven of het gezin is in de illegaliteit aangetroffen. Bij gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie of een gezinslocatie.
2. Verweerder heeft eisers bij de bestreden besluiten in het belang van de openbare orde de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw. Ingevolge deze maatregel dienen eisers zich met ingang van 4 augustus 2017 op de houden in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) Gezinslocatie (GL) Goes. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers niet hebben voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten, geen vaste woon- of verblijfplaats hebben, niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en dat eiser in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit of de reis naar Nederland. Volgens verweerder bestaat hierdoor het gevaar dat eisers zich aan de uitzetting zullen onttrekken.
3. Eisers hebben allereest aangevoerd dat zij zich niet met het overplaatsingsbesluit naar Goes kunnen verenigen. Er is onvoldoende aandacht geweest voor de belangen van eiseres en haar kind. Voor het ziektebeeld van eiseres (zij krijgt medicatie tegen psychosen) is het van belang dat zij een stabiele omgeving heeft. Hun kind gaat in Den Helder naar school en heeft daar vriendjes. Verder hebben eisers in Den Helder hun vrienden, bekenden en advocaat en ontvangen zij daar veel steun van de plaatselijke kerk. Door de maatregel kunnen eisers niet naar Den Helder reizen.
4. Eisers hebben ter zitting het standpunt ingenomen dat het beroep zich niet meer richt tegen het overplaatsingsbesluit maar tegen de dagelijkse meldplicht, die zij als zeer belastend ervaren. Eisers zijn van menig dat een meldplicht van een keer per week meer recht zou doen aan hun situatie. Zij zijn immers afhankelijk van de opvang die hen wordt geboden en van onttrekking aan toezicht is absoluut geen sprake.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft aan eisers de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw opgelegd omdat de openbare orde dat vordert. Eisers hebben de gronden van de maatregel niet bestreden. Op hen rust de rechtsplicht om Nederland te verlaten en zij beschikken niet over een vaste woon- of verblijfsplaats noch over middelen van bestaan.
Gelet op de gronden van de maatregel heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde het opleggen van de maatregel vordert, zodat verweerder bevoegd was de maatregel op te leggen. Verweerder heeft gehandeld conform zijn beleid, zoals neergelegd in hoofdstuk A5 van de Vc, waarin staat dat ten aanzien van gezinnen met minderjarige kinderen die verwijderbaar zijn, om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk wordt volstaan met plaatsing in een vrijheidsbeperkende of een gezinslocatie.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat er een gevaar op onttrekking aan de uitzetting bestaat. Zoals door gemachtigde van verweerder ter zitting is betoogd blijkt uit de vertrekgesprekken dat eisers niet meewerken aan hun vertrek. Verder hebben zij geen rechtmatig verblijf, geen vaste woon- of verblijfsplaats en geen bestaansmiddelen. De omstandigheid dat eiseres van plan is om in de toekomst een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw in te dienen, doet niet af aan de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.
6. De rechtbank volgt tot slot het standpunt van eisers niet dat de dagelijkse meldplicht disproportioneel is en geen recht doet aan hun situatie. De rechtbank verwijst daarvoor naar hetgeen hiervoor is overwogen. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting nog heeft gesteld dat eisers op grond van bijzondere omstandigheden (bij voorbeeld een bezoek aan hun advocaat in Den Helder) bij de regievoerder ontheffing van hun dagelijkse meldplicht kunnen vragen.
7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten rechtmatig zijn.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden ingesteld.