ECLI:NL:RBDHA:2018:539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
NL17.15108 & NL17.15110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor Oekraïense kinderen met Libische vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van twee Oekraïense kinderen, eiser 1 en eiser 2, om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvragen als kennelijk ongegrond bestempelde. De rechtbank oordeelde dat Oekraïne als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd en dat de kinderen, die een Libische vader en een Oekraïense moeder hebben, in aanmerking komen voor de Oekraïense nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Oekraïne in hun specifieke geval niet veilig is en dat zij geen relevante elementen hebben aangevoerd die hun vluchtelingenstatus zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de asielaanvraag niet binnen de vereiste termijn was ingediend. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig en adequaat hun aanvragen in te dienen en de verantwoordelijkheden die daarbij komen kijken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.15108 & NL17.15110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

ProcesverloopBij besluiten van 8 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze besluiten zijn op 18 december 2017 verzonden.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.15109 en NL17.15111, plaatsgevonden op 11 januari 2018. Eisers zijn samen met hun vader verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is D.J. Doets als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] 2014. Eiser 2 is geboren op [geboortedatum] 2011. Op 6 november 2017 hebben eisers de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. De verklaringen over de identiteit en de nationaliteit van eisers worden geloofwaardig geacht. Eisers hebben een Libische vader en een Oekraïense moeder. Zij zijn dan ook staatsburger van Oekraïne en hebben tevens de Libische nationaliteit. In het geval eisers momenteel niet de Oekraïense nationaliteit bezitten, kunnen zij deze verkrijgen omdat hun moeder deze nationaliteit bezit. Oekraïne kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Eisers hebben geen omstandigheden aangevoerd die maken dat Oekraïne in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eisers hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Oekraïne ten aanzien van hen persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat, indien er zich problemen voordoen in Oekraïne, er voor hen geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
Voor het overige zijn er namens eisers geen relevante elementen aangevoerd die raken aan vluchtelingschap in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe
– samengevat weergeven – de volgende eensluidende beroepsgronden aangevoerd. Eisers stellen zich op het standpunt dat de algemene veiligheidssituatie in Libië dermate ernstig is dat daardoor sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn) dan wel dat eisers een reëel risico op ernstige schade lopen in de zin van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Libië. In dit verband verwijzen eisers naar de uitspraak het UK Upper Court van 28 juni 2017, ZMM against the Secretary of State for the Home Department, [2017] UKUT 263 (IAC); informatie van VluchtelingenWerk van 1 november 2017 en het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse zaken ten aanzien van Libië, zoals dat gold op 19 november 2017. Tevens betogen eisers dat het weigeren van verblijf strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
Ter zitting hebben eisers voorts aangevoerd dat zij niet in het bezit zijn van de Oekraïense nationaliteit en dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kunnen verkrijgen.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000;
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mogen uitgaan van de informatie uit het Thematisch ambtsbericht staatsburgerschaps- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011. Hieruit komt naar voren dat het staatsburgerschap van Oekraïne van rechtswege wordt verkregen door geboorte, indien op het tijdstip van de geboorte van het kind ten minste één van beide ouders het Oekraïense staatsburgerschap bezit. Nu de moeder van eisers de Oekraïense nationaliteit bezit, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers tevens de Oekraïense nationaliteit bezitten dan wel deze nationaliteit kunnen verkrijgen. Eisers hebben weliswaar gesteld dat dit niet mogelijk is omdat een paspoort aanvraag voor eisers door het Oekraïense consulaat zou zijn afgewezen, echter zij hebben deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd.
6.2.
Niet in geschil is dat verweerder Oekraïne als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Oekraïne geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Oekraïne in zijn specifieke geval toch niet veilig is. Eisers hebben niet gesteld dat van een dergelijke situatie sprake is. De beroepsgrond dat er in Libië sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn dan wel dat eisers bij terugkeer naar Libië in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie terecht komen, kan niet slagen, nu verweerder eisers heeft kunnen tegenwerpen dat zij zich in een veilig land van herkomst, Oekraïne, kunnen vestigen.
7.1.
Ten aanzien van het beroep op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan bij de afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier worden verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Overeenkomstig het derde lid van dit artikel kan deze vergunning slechts ambtshalve worden verleend, indien de vreemdeling deze eerste aanvraag binnen zes maanden na de eerste inreis in Nederland heeft ingediend.
7.2.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in het geval van eisers niet ambtshalve getoetst is of zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, omdat de asielaanvraag niet binnen zes maanden nadat zij in Nederland zijn geboren, is ingediend. In het onderhavige geval dient volgens verweerder de geboorte gelijk te worden gesteld met de inreis. Blijkens de Nota van Toelichting bij het besluit van 17 december 2013 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stroomlijning toelatingsprocedures) (Staatsblad 2013, 580, p. 17-18) heeft de wetgever artikel 3.6a, derde lid, van het Vb 2000 destijds ingevoerd om te voorkomen dat een vreemdeling die al langere tijd illegaal in Nederland verblijft, een asielaanvraag indient enkel met het oogmerk ambtshalve in het bezit te worden gesteld van een humanitair-reguliere vergunning zonder dat hij aan de reguliere toelatingsvoorwaarden (met name het leges- en paspoortvereiste) hoeft te voldoen. Voorts is vermeld dat het van belang is dat zo vroeg mogelijk in de asielprocedure kenbaar wordt of de vreemdeling al langer dan zes maanden in Nederland verblijft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de onderhavige situatie waarin door (of namens) de vreemdeling niet binnen zes maanden na zijn geboorte in Nederland een asielaanvraag is ingediend, het moment van geboorte gelijk mocht stellen aan het in artikel 3.6a, derde lid van de Vb 2000 genoemde moment van inreis. In een dergelijke situatie verblijft de vreemdeling immers eveneens al langere tijd illegaal in Nederland.
7.3.
Overigens heeft verweerder ten aanzien van het uitvaardigen van het terugkeerbesluit in de bestreden besluiten overwogen dat uit het Thematisch ambtsbericht staatsburgerschaps- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat de vader van eisers vanwege zijn huwelijk met een Oekraïense in aanmerking komt voor een immigratievergunning in Oekraïne. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat niet van deze informatie kan worden uitgegaan. Het terugkeerbesluit leidt derhalve niet tot een schending van het recht op familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM, aangezien de gezinsleden zich tezamen in Oekraïne kunnen vestigen.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel