ECLI:NL:RBDHA:2018:54
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing reguliere verblijfsvergunning voor Turkse nationaliteit op basis van middelenvereiste en gezinshereniging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'verblijf bij echtgenote'. De aanvraag werd op 21 december 2015 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 21 december 2016 ongegrond verklaard. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 15 december 2017 was de eiser, noch zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan het middelenvereiste, dat vereist is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de stukken die in bezwaar waren overgelegd niet voldoende bewijs boden dat de eiser en zijn echtgenote beschikten over duurzame en voldoende middelen van bestaan.
De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de staatssecretaris in het primaire besluit al een gemotiveerd standpunt had ingenomen en de eiser in bezwaar hierop niet had gereageerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.