ECLI:NL:RBDHA:2018:54

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing reguliere verblijfsvergunning voor Turkse nationaliteit op basis van middelenvereiste en gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'verblijf bij echtgenote'. De aanvraag werd op 21 december 2015 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 21 december 2016 ongegrond verklaard. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 15 december 2017 was de eiser, noch zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan het middelenvereiste, dat vereist is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de stukken die in bezwaar waren overgelegd niet voldoende bewijs boden dat de eiser en zijn echtgenote beschikten over duurzame en voldoende middelen van bestaan.

De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de staatssecretaris in het primaire besluit al een gemotiveerd standpunt had ingenomen en de eiser in bezwaar hierop niet had gereageerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een reguliere verblijfsvergunning, met als doel: ‘verblijf bij echtgenote’, afgewezen.
Bij besluit van 21 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2017. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1966 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser wil verblijf in Nederland als familie- of gezinslid bij zijn echtgenote [echtegenote] (referente). Referente heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Volgens verweerder wordt niet voldaan aan het middelenvereiste. Verweerder heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de weigering een mvv te verlenen geen schending oplevert van artikel 8 van het van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser heeft aangevoerd dat wel wordt voldaan aan het middelenvereiste. In ieder geval wordt over voldoende inkomen beschikt om voor het gezin te zorgen. Referente heeft loon uit arbeid. Zij heeft verwezen naar enkele loonspecificaties van haar werk bij [bedrijf] van januari tot en met maart 2016. Volgens eiser mag het inkomensvereiste niet tot doel of tot gevolg hebben dat de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, omdat dan afbreuk wordt gedaan aan het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft nagelaten om een individuele belangenafweging te maken. Eiser verwijst in dit kader naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 inzake Chakroun (ECLI:EU:C:2010:117). Verder stelt eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en het recht op gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan het middelenvereiste nu uit de in bezwaar overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt dat eiser en referente ten tijde van het bestreden besluit beschikten over duurzame en voldoende middelen van bestaan. Het beroep op het arrest Chakroun slaagt niet nu het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij en referente met minder dan de inkomensnorm kunnen rondkomen. Dit heeft eiser niet gedaan. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt reeds niet nu verweerder hierover in de beschikking in primo een gemotiveerd standpunt heeft ingenomen en eiser hierover in bezwaar niets heeft aangevoerd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vierweken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.