ECLI:NL:RBDHA:2018:5461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 14158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Zeben – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf en niet-ontvankelijkheid beroep wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Iraakse pastoor, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van een verzoek om een visum voor kort verblijf. Eiser had op 4 mei 2017 een visum aangevraagd om zijn nichtje te dopen in Nederland, maar zijn aanvraag werd op 9 mei 2017 afgewezen. De minister stelde dat eiser niet voldoende sociale en economische binding met Irak had aangetoond, wat leidde tot twijfels over zijn terugkeer. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 8 augustus 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, maar de minister verscheen niet ter zitting op 26 april 2018.

De rechtbank overwoog dat eiser in het verleden meerdere keren een visum voor andere Schengenlanden had ontvangen, wat zijn terugkeer naar Irak zou kunnen onderbouwen. Echter, ter zitting werd duidelijk dat eiser inmiddels een 'multiple entry' Schengenvisum van Frankrijk had verkregen, geldig vanaf 10 april 2018. Hierdoor oordeelde de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had ook aangevoerd dat de referent garant stond voor hem, maar de rechtbank vond dit niet voldoende om het beroep ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser tot verlening van een visum voor kort verblijf afgewezen. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1967 en bezit de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft op 4 mei 2017 de Nederlandse vertegenwoordiging te Beiroet (Libanon) verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent, te weten de broer van eiser. Eiser is pastoor en wil zijn nichtje (de dochter van referent) dopen.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot een visum kort verblijf afgewezen en zich hierbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser een wezenlijke sociale en economische binding heeft met zijn land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar Irak redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Dit heeft eveneens tot gevolg dat mogelijk sprake is van vestigingsgevaar. Eiser heeft daarnaast het doel van zijn komst naar Nederland niet voldoende onderbouwd. Ten slotte heeft eiser niet aangetoond over voldoende middelen te beschikken voor zijn reis en verblijf.
3. Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser wenst zijn familie te bezoeken en in zijn hoedanigheid als pastoor zijn nichtje te dopen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake is van geringe sociale en economische binding met het land van herkomst. Eiser is pastoor en is als zodanig verbonden aan een kerk in Irak. Verweerder is daarbij voorbij gegaan aan de sociale component die het zijn van pastoor in een kerk met zich meebrengt. Verweerder heeft voorts niet gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde stukken onvoldoende zijn om economische binding aannemelijk te maken. Daarbij heeft eiser in het verleden bewezen dat hij terugkeert naar Irak, nu hij verschillende keren een visum voor kort verblijf voor andere Schengenlanden heeft ontvangen.
Eiser voert voorts aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat referent heeft aangegeven niet garant te staan voor eiser. Referent heeft op de vragenlijst aangekruist garant te staan.
Eiser voert eveneens aan dat traceerbaarheid een rol speelt in het kader van vestigingsgevaar en verwijst hierbij naar een uitspraak van 19 december 2013 (AWB 13-22922).
Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op de hoorplicht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2003 (LJN:AI1809).
Juridisch kader
4
.Ingevolge artikel 1 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (hierna: Visumcode) is deze verordening van toepassing op onderdanen van derde landen die bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit dienen te zijn van een visum op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Visumcode wordt – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Oordeel van de rechtbank
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat Frankrijk aan eiser inmiddels een zogenaamd ‘multiple entry’ Schengenvisum heeft verleend. Dit visum is met ingang van 10 april 2018 voor de duur van één jaar geldig. Gelet op het voorgaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben – de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.