ECLI:NL:RBDHA:2018:5519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
NL18.7374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardig relaas en niet onverwijld melden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had op 5 september 2017 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend, na eerder te zijn vastgehouden en gedwongen afstand te doen van zijn grond. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser over zijn situatie niet geloofwaardig werden geacht. Eiser had geen documenten ter onderbouwing van zijn relaas ingediend en zijn vertrek uit Gambia was op legale wijze gebeurd. Tijdens de zitting op 3 mei 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van asiel vormen. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag terecht is afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. A. de Raad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. X.J. Polak).

ProcesverloopBij besluit van 12 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Totosashvili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Op 5 september 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een stuk grond in zijn bezit had dat hij leasete. Hij wilde hierop een schooltje bouwen. Eiser werd op 17 mei 2017 verzocht naar het politiebureau te komen en alle documenten van zijn grond mee te nemen. Hij werd vervolgens een aantal dagen vastgehouden en gedwongen om afstand te doen van het stuk grond. Op 23 mei 2017, de dag dat eiser de afstandsverklaring ondertekende en hij werd vrijgelaten, begon de overheid direct met het slopen van woningen op het stuk grond. Eiser was ter plekke en er ontstond een oproer. Eiser heeft vervolgens kunnen ontkomen aan de politie die arriveerde. Eiser is (met behulp van omkoping en onder gebruikmaking van een op een eerder moment aan hem verleend vakantievisum) op 26 mei 2017 naar Nederland gevlogen, waar hij op 27 mei 2017 arriveerde. Tijdens zijn verblijf in Nederland vernam eiser dat meerdere gearresteerde mensen vastgehouden werden om terecht te staan en dat zij levenslange gevangenisstraffen riskeren. Om deze reden heeft eiser zich na afloop van de visumtermijn op 5 september 2017 gemeld en asiel aangevraagd.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over het bezit van een stuk grond, het onder dwang afstaan daarvan en zijn betrokkenheid bij de oproer niet geloofwaardig worden geacht. Eiser heeft geen van zijn verklaringen onderbouwd met documenten en is op legale wijze, onder gebruikmaking van zijn paspoort, zijn land van herkomst uitgereisd. Ook heeft eiser zich niet zo snel mogelijk gemeld en kenbaar gemaakt internationale bescherming te wensen. Dit duidt er volgens verweerder niet op dat zijn vertrek is ingegeven door vluchtelingrechtelijke problematiek. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ter zitting heeft verweerder verduidelijking gegeven over het tegenwerpen van het ontbreken van het door eiser gebruikte vliegticket van [plaats] naar Nederland. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit als argument gebruikt ter onderbouwing van de stelling dat eiser zijn relaas niet met documenten heeft onderbouwd. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat het ontbreken van het vliegticket geen dragend argument is geweest bij de beoordeling over de geloofwaardigheid van zijn relaas, behoeft dit punt geen nadere bespreking meer. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de overige argumenten de conclusie dat eisers asielrelaas niet geloofwaardig is kunnen dragen.
6. Zo heeft eiser in het geheel geen documenten ingebracht ter onderbouwing van zijn relaas. Hij moet immers aannemelijk maken dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen [1] . Dat lag in de zaak van eiser ook voor de hand, omdat diverse gebeurtenissen kunnen worden genoemd waarvan eiser het bewijs had kunnen leveren. Zoals het gestelde bezit van het stuk grond, de onteigening daarvan en het gestelde contact met zijn advocaat over zijn problemen. Eiser heeft ook nagelaten bewijs te leveren van de gestelde huurovereenkomst met de ‘foundation’. Dat alle documenten in een koffertje bij de politie zitten en eiser hier niet meer over kan beschikken, is slechts een bewering die eiser ook niet nader onderbouwt. De stelling in beroep dat eiser in bewijsnood verkeert, faalt naar het oordeel van de rechtbank dan ook. Ook de gestelde probleemloze uitreis door omkoping heeft eiser niet aannemelijk weten te maken. Eerst ter zitting heeft eiser verklaard dat hij na gevlucht te zijn van de locatie van het oproer gebeld en bedreigd zou zijn, om welke reden hij zijn land alleen via omkoping kon verlaten. Tijdens het nader gehoor heeft eiser daarover niets gezegd. Ook de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor maken daar geen melding van. Verweerder heeft niet ten onrechte eisers asielrelaas ongeloofwaardig geacht.
7. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder een nieuw voornemen had moeten uitbrengen omdat verweerder pas bij het bestreden besluit een beroep heeft gedaan op informatie uit het visumdossier van eiser. Deze grond treft geen doel. Het visumdossier van eiser betreft immers informatie die eiser zelf heeft gegeven bij zijn visumaanvraag. Dat eiser in het kader van zijn visumaanvraag heeft verklaard dat hij ‘construction worker’ is, kan derhalve niet als voor eiser nieuw feit worden aangemerkt of een feit dat naar aanleiding van de zienswijze anders beoordeeld moet worden [2] .
8. Het betoog van eiser dat hem niet kwalijk kan worden genomen dat hij eerst na afloop van de geldigheidsduur van het visum op 5 september 2017 asiel heeft aangevraagd, slaagt niet. De verklaring ter zitting dat hij in eerste instantie geen asiel wilde aanvragen dan wel dat hij dacht dat hij met voldoende bewijzen zichzelf in Gambia vrij kon pleiten, is daarvoor onvoldoende. Eiser heeft immers ook ter zitting verklaard voor zijn vertrek telefonisch bedreigd te zijn, zijn land niet op legale wijze te hebben kunnen verlaten en te vrezen voor zijn leven. Indien eiser van mening was dat hij te vrezen had voor vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] , mocht van hem verwacht worden dat hij meteen de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had gevraagd. Verweerder heeft daarom terecht artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw aan eiser tegengeworpen.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden