ECLI:NL:RBDHA:2018:5608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 15814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres, een jonge vrouw geboren in Marokko, had op 14 april 2017 een aanvraag ingediend met als doel haar privéleven te waarborgen op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet was vrijgesteld van het mvv-vereiste. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond.

Tijdens de zitting op 4 mei 2018 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen. De rechtbank overwoog dat eiseres weliswaar familie- en gezinsleven heeft met haar moeder en broer, die ook onrechtmatig in Nederland verblijven, maar dat dit niet leidt tot een scheiding van de gezinsleden. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitviel, omdat zij niet voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning en haar privéleven in Nederland niet voldoende was onderbouwd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in de belangenafweging en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was. Eiseres had geen geldig paspoort en had niet aangetoond dat zij niet in het bezit kon komen van een geldig paspoort. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2018, met de mogelijkheid voor eiseres om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/15814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: M.J. Baaij),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘privéleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’, afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000. Zij heeft op 14 april 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zo komt eiseres niet in aanmerking voor een vrijstelling op grond van artikel 8 van het EVRM. Weliswaar heeft eiseres familie- of gezinsleven met haar moeder en broer, maar zij verblijven net als eiseres onrechtmatig in Nederland. De weigering om aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen, leidt derhalve niet tot een scheiding van de gezinsleden. Verder heeft eiseres geen privéleven in Nederland dan wel indien ervan wordt uitgegaan dat zij hier wel privéleven heeft, valt de belangenafweging in haar nadeel uit. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is ook niet onredelijk hard voor eiseres. Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldig paspoort en niet is vrijgesteld van het paspoortvereiste. Zo heeft eiseres niet aangetoond dat zij vanwege de regering van haar land van herkomst niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste op de grond dat haar uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Voorts is eiseres van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, vrijgesteld van het mvv-vereiste.
6. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of zij op grond van artikel 8 van het EVRM had moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
6.1.
Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – het arrest van 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, met zaaknummer 50435/99; het arrest van 14 juni 2011, Osman tegen Denemarken, met zaaknummer 38058/09; het arrest van 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen, met zaaknummer 55597/09 en het van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, met zaaknummer 47017/09 (het arrest Butt) – en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) – de uitspraak van 13 juli 2009, met zaaknummer 200903237/1/V2 – volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privéleven een fair balance moet worden gevonden tussen het belang van de betrokken vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
Uit het arrest Butt kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Daarnaast kan uit het arrest Butt worden afgeleid dat indien de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden – althans hadden moeten – weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, slechts onder bijzondere omstandigheden reden bestaat voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven.
6.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken en niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. In het voordeel van eiseres heeft verweerder meegewogen dat zij negen jaar in Nederland verblijft en hier ten dele is geworteld. Zo gaat eiseres hier naar school, loopt stage, voetbalt en verricht vrijwilligerswerk. Hiertoe heeft eiseres bij haar aanvraag diverse verklaringen overgelegd. Desondanks heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres zwaarder mogen wegen dat zij noch haar moeder en broer een verblijfsvergunning hebben gehad. De banden die eiseres met Nederland heeft, zijn aangegaan en versterkt terwijl zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De moeder van eiseres heeft meerdere verblijfsrechtelijke procedures doorlopen en is herhaaldelijk aangezegd Nederland te verlaten. Dat eiseres haar privéleven heeft opgebouwd in een periode waarin haar uitzetting niet kon worden geëffectueerd, maakt nog niet dat verweerder een andere belangenafweging had moeten maken. Eiseres is bovendien geboren in Marokko en heeft daar tot de leeftijd van acht jaar gewoond. Ze heeft in Marokko aldus bijna de helft van haar leven doorgebracht en spreekt de taal – ook al zou zij daar naar zij stelt geen (voorschools) onderwijs hebben gevolgd –. Verweerder heeft dan ook kunnen aannemen dat eiseres in Marokko nog privéleven heeft of dat, eventueel met de hulp van haar moeder, zou kunnen opbouwen. Het beroep van eiseres op het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, met zaaknummer 12738/10, slaagt niet nu de omstandigheden van eiseres niet vergelijkbaar zijn met die van Jeunesse.
7. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres kon worden afgezien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.