In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag voor gezinshereniging van een Congolese vrouw en haar minderjarige zoon. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onterecht niet alle individuele omstandigheden van de eisers en de referent heeft meegewogen in zijn beoordeling. De referent, die sinds 1997 legaal in Nederland werkt, had volgens een jaaropgaaf over 2016 een bruto-jaarinkomen dat boven het voor dat jaar geldende referentiebedrag ligt. Dit zou kunnen betekenen dat hij op het moment van de beslissing voldoende middelen van bestaan had. De rechtbank wijst erop dat, hoewel het inkomen van de referent ten tijde van de aanvraag niet duurzaam was, de staatssecretaris niet heeft gekeken naar de mogelijkheid dat de referent en eiseres fiscaal partners zouden worden als de aanvraag werd goedgekeurd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank benadrukt dat de belangen van de eisers in de afweging moeten worden meegenomen. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed.